Neerlandia. Jaargang 22
(1918)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIngezonden.Inzake Vereenvoudigde Spelling.Aan de Redaktie van Neerlandia! Wilt u zo goed zijn mij een klein plaatsje in ons orgaan af te staan met het oog op hetgeen de heer H.C. Muller in het Maartnummer van 1917 op bladz. 42 zegt naar aanleiding van mijn brochure?Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 39]
| |
Wel is waar zegt u op blz. 43, dat Neerlandia geen plaats meer heeft voor beschouwingen omtrent de Vereenv. Spelling, maar ik beloof u, die ook niet te zullen geven. Het geldt voor mij echter een ‘persoonlik feit’, zoals men dat op hogere plaatsen zegt dus ik verwacht, dat mij het woord verleend zal worden. De heer M. schreef n.l., dat er door mij gezegd is: ‘Het Engelsch is niet gemakkelijker dan het Hollandsch (beter Nederlandsch). iedere taal is moeilijk, maar de onze is veel moeielijker te leeren, omdat hij (zij) anders onderwezen wordt dan men hem (haar) spreekt. Deze uitlating doet mij geen hoogen dunk krijgen van de geheele brochure van den heer Rottier. Weet deze heer dan niet dat in het Engelsch de spelling, de ortographie, hemelsbreed afwijkt van de uitspraak?’ In de eerste plaats wens ik te protesteren tegen de aanhaling die de heer M. deed. Hij gebruikt aanhalingstekens, dus de lezer moet wel denken, dat ik die zin werkelik zo heb geschreven, behalve de zogenaamde verbeteringen tussen haakjes en toch schreef ik heel anders. Ik vind dat heel erg. Wij schrijvers (zou de heer M. zeggen) behoorden wat meer eerbied te hebben voor hetgeen een ander op papier zet. In de tweede plaats moet ik hem op zijn vraag omtrent de spelling van het Engels antwoorden, dat ik daar heus wel iets van weet, maar daartegenover doe ik deze vraag: Weet de heer M. dan niet, dat zijn opmerking over de spelling van het Engels totaal niets te maken heeft met de zin die hij van mij aanhaalt? Ik wil me nu niet zo zelfgenoegzaam aanstellen om op zijn voorbeeld te zeggen, dat die vraag naar aanleiding van mijn uitspraak me geen hoge dunk doet krijgen van de taalbegrippen van mijn geachte tegenstander, maar ik meen er wel even op te moeten ingaan om hem in 't vervolg tot wat meer voorzichtigheid te stemmen. Wanneer een Javaans kereltje in zijn opstelletje over de koe (geen fantaisie van me) schrijft: ik zag zijn tong, dan zegt de onderwijzer (kan het altans zeggen, want hier op Java zijn er niet veel, die er de moed toe hebben), dat het moet zijn: ik zag haar tong. Dan zegt het ventje, als ie tenminste niet te bleu of taalkundig niet reeds te zeer bedorven is: maar meneer zei zelf ook: je kunt zijn tong zien! Zulke gevallen komen in het Nederlands op bijna iedere regel schrift voor, getuige ook mijn zin, die door de heer M. in zijn aanhaling bedorven werd. Denken we nu nog eens aan uitdrukkingen als: het huis mijns buurmans, de muren der school enz. enz., die onze kinderen zonder blikken of blozen leren schrijven daar, waar ze bij het spreken allerbespottelikst zouden klinken! Dat alles heeft met de spelling niets uit te staan en komt in het Engels niet voor. Maar vreemdelingen worden er door op een dwaalspoor gebracht. Onze kinderen minder, dat is waar, want zij krijgen al spoedig de overtuiging, dat men bij het schrijven een aparte taal gebruikt. Vandaar mijn uitspraak, dat men onze taal anders onderwijst dan men hem spreekt, wat met het Engels niet het geval is. Hoe men die taal spelt, deed in dat verband dus niets ter zake. Hoogachtend, Uw Dw. Dn. J. ROTTIER. Bandoeng, 2 Nov. 1917. |
|