leven slechts van een nieuwen geest en van krachtige persoonlijkheden kan verwacht worden.
Iets is er echter dat m.i. ook weer bij deze bespreking over de noodzakelijke verjongingskuur van het A.N.V. veel te weinig tot uiting kwam: het feit n.l., dat elk organisme dat op sociaal of politiek terrein handelend wil optreden, dit slechts doeltreffend doen kan, wanneer het doel goed omschreven is en aan de leiders althans klaar voor oogen staat.
Des te belangrijker lijkt het mij, dat daar op gewezen worde, omdat uit de besprekingen die ter vergadering gevoerd werden duidelijk bleek, dat de gewenschte hervormingen en de geest die de meeste ‘hervormers’ bezielde, eerder nog eene vervaging van het doel en zijne grenzen, een minder krachtige concentratie om de hoofdzaak, een minder klaarbewust standpunt, zullen voor gevolg hebben.
Men wil meer ‘vrijheid’ voor de afdeelingen en groepen, men wil dat het initiatief van alle leden meer tot zijn recht zal komen; men wil - om met het woord van den heer L. Simons te spreken - ‘dat ieder die denkbeelden heeft ze kan laten gelden’, maar ziet men dan niet te veel over het hoofd, dat het bij het scheppen van een kracht toch allereerst aankomt op synthese en dat het daarbij zeer dikwijls meer aankomt op de manier van ordenen dan wel op den voorhandenen rijkdom der afzonderlijke krachten?
Ieder die wat doen wil voor een deel van den Nederlandschen stam of ter wille van een of ander Nederlandsch belang, is daarom nog geen aangewezen man voor het A.N.V. Wie het Nederlandsche proletariaat tot krachtiger vakorganisatie wil opwekken, wie het Nederlandsche leger wil versterken, wie het katholicisme in Vlaanderen rijker wil maken aan geestelijken inhoud, zij allen dragen er het hunne toe bij om de waarde van het algemeen Nederlandsche leven te verhoogen, maar geen van hen mag het er op toeleggen het A.N.V. tot het bereiken van zijne doeleinden te gebruiken. Het terrein van werking van dit Verbond, het speciale afgebakende terrein waar geen ander organisme of instelling aanspraak kan doen gelden, ligt elders, daar nm. waar de gemeenschappelijke belangen van de Nederlandsche taalgroep in zijn geheel bevorderd worden.
Dit doel, eenmaal klaar voor oogen gesteld, is voldoende hoog en groot om energie te wekken en nieuw leven te doen ontstaan.
De taak wordt dan tweevoudig:
a. zorg voor de gemeenschappelijke algemeen erkende cultuurbelangen (boekhandel, een groot domein der pedagogiek, dagbladwezen, tooneelwezen enz. enz. - men denke b.v. aan wat vroeger gedaan werd in zake spelling en Groot-Nederlandsch Woordenboek door de vroegere Nederl. Congressen).
b. hooghouden en ontwikketen van het gemeenschapsbewustzijn onder al de leden van den Nederlandschen stam om zooveel mogelijk de onderlinge politieke en economische tegenstelling uit den weg te ruimen en - zonder ook maar in 't minst aan een utopistisch Groot-Nederlandsche beweging mee te doen - met alle middelen te ijveren voor overeenstemming, goede verstandhouding en versterking van solidariteitsbewustzijn, wat de cultuurgemeenschap uitbreiden en versterken moet.
Dit ware een onbetwistbaar monopolie, een onaanvechtbaar en vruchtbaar werkterrein voor het A.N.V., maar tevens een taak, die slechts onder sterke concentratie door krachtige synthese in het Hoofdbestuur kan worden aangepakt.
De huidige crisis is makkelijk te begrijpen; ‘de stuurlui die aan wal staan’ zijn ontevreden over de misschien wat al te voorzichtige vaart, die het schip in dezen tijd genomen heeft; zij willen medezeggingskracht veroveren en zoeken het Verbond op breedere basis te herscheppen.
Dit is stellig een loffelijk pogen, maar allerjammerlijkst zou het zijn, indien daardoor de eenheidsgedachte aan kracht ging verliezen en het federatieve princiep in het Verbond daardoor tot in het uiterste zijner consequentie ging worden toegepast.
Natuurlijk blijft er een verstandige verdeeling van den arbeid in de verschillende groepen en afdeelingen noodzakelijk, maar voor ieder die het Verbond liefheeft, blijve het behoud der eenheid en het behoud van een krachtig Hoofdbestuur, het eerste doel.
Het ware ten zeerste te betreuren, dat de in Noord-Nederland gewekte ontstemming over de oorlogspolitiek van het Verbond ging verzwakken, wat wij na den oorlog zoo noodig zullen hebben.
In de hoop, zeer geachte Redactie, dat U het een Vlaming niet zult ten kwade duiden, dat hij, gedreven door het gevoel der Nederlandsche stameenheid, vrij zijn meening durft uitspreken over de huidige crisis in Groep Nederland, bid ik U de betuiging mijner hoogachting te willen aanvaarden.
Uw dw. dr.
L. PICARD.
Aan dit bezadigde woord van den heer Picard, dat uiting geeft aan zulk een juist inzicht in de gevaren, verbonden aan ondoordachte kritiek op de leiding van ons Verbond in deze tijden, geeft de Red. gaarne een plaats. Later zal misschien blijken dat het Hoofdbestuur goed heeft gezien en niet ter wille van persoonlijke voorkeur de eenheid van het Verbond in de waagschaal heeft gesteld. Men gunne in dezen niet aan het heden, maar aan de toekomst, die rechten zal, de uitspraak.
Maar - om dat alles ging het op 24 Nov. in Groep Nederland niet; het gold toen enkel een reglementsherziening binnen de bestaande statuten, die volgens bevestiging door dezelfde vergadering, niet voor na den oorlog aan herziening toe zijn.
De opmerkingen van den heer Picard zijn, nu de aanleiding niet juist was, op zich zelf daarom niet van minder waarde. Red.