Neerlandia. Jaargang 21
(1917)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIngezonden.Het besturen van Jongel.-Afdeelingen.Toen in 1907 de eerste Jongelieden-afdeeling opgericht werd, verwachtten de stichters veel van ‘het jeugdig vuur en de ideëele gezindheid’ (Prof. te Winkel) van het jongere geslacht, dat daarmede in de gelegenheid werd gesteld zich bij het Verbond aan te sluiten. Nu, tien jaar later, heeft eenerzijds de geschiedenis nog niet bewezen, dat men zich in zijn verwachtingen vergist heeft, maar anderzijds is is de uitslag gering althans in verhouding tot hetgeen hij kon zijn. Naar mijn meening moet men de oorzaak zoeken in de wijze, waarop de jongelieden-afdeelingen bestuurd worden. Ik wil hiermede geen blaam werpen op de bestuursleden, integendeel, ik heb dikwijls hun opoffering leeren bewonderen, maar velen hunner zullen mij toch wel willen toegeven, dat hun vaak het wetenschappelijk inzicht ontbreekt om de moeilijke bestuurstaak op de beste wijze te volbrengen. Er is, voor zoover mij bekend, tot nog toe te weinig geschreven over de verschillende vraagstukken, die zich kunnen voordoen, en als iemand dan door een vergadering gekozen is en zich met hart en ziel aan zijn werk wil wijden, dan voelt hij dadelijk de behoefte aan een geschriftje of artikel, dat hem over zijn bestuursplichten doet nadenken. Al is hij het met het geschrevene niet geheel eens, zijn inzicht zal er door verscherpt worden. Ik ben overtuigd, dat ik in het onderstaande slechts een persoonlijke meening ten beste geef, die ongetwijfeld bestrijding zal vinden, maar hoop, dat mijn beknopte beschouwingen voor bestuursleden haar nut zullen hebben als prikkel tot nadenken.
* * * Het doel eener Jongelieden-afd. is gelijkluidend aan dat van het Verbond als geheel: belangstelling en liefde op te wekken voor den Nederlandschen stam, de Nederlandsche taal. Juist in den H.B. S.- en Gymnasiumtijd leert iemand, verheugd over pas verworven kennis, het gemakkelijkst zijn eigen taal en beschaving stellen beneden die van onze grootere naburen. Juist dan went hij zich aan vreemde woorden noodeloos te schrijven en in het gesprek te gebruiken, beeldt hij zich in, dat Nederland zoo jammerlijk klein is en tot niets in staat. En die meening wordt in latere jaren niet zoo gemakkelijk weggewerkt, terwijl omgekeerd een tegenovergestelde meening zich steeds blijft handhaven. Waar de vraag, of men zich tot het A.N.V. voelt aangetrokken of niet, zuiver gevoelszaak is, past hier niet een beschuldiging, als zou men op lateren leeftijd niet meer tot ijveren voor het doel zijn te bewegen, omdat men dan meer levenservaring heeft opgedaan. De propaganda zoekt niet het onontwikkelde verstand, maar het gevoel, dat nog door geen strijd om het bestaan afgestompt is. Indien het volgroeide verstand de liefde voor Groot-Nederland belachelijk vond, zou het gevoel wel moeten wijken, zoodat de leerschool zijn doel had gemist. Een Jongelieden-afd. behoeft geen leden aan de Burger-afd. te leveren. Ook zonder dat kan zij groote waarde hebben. Wel zal geregelde overschrijving van leden, die daarvoor den leeftijd bereiken, voor het nut der afdeeling pleiten, doch het voornaamste nut - behoud en versterking der liefde voor 't Nederlandsch in den tijd, dat deze het meest bedreigd wordt - laat zich daaraan niet toetsen, temeer daar de werkwijze der betrokken Burger-afd. hierbij een groote rol speelt. Is de burgerafdeeling één van de vele, die den leden een slecht bezochte jaarvergadering aanbieden en verder alleen voor de inning der lidmaatschapskaarten zorgen, dan kan men zich gemakkelijk indenken, dat weinigen zich laten overschrijven. De schuld ligt echter ook - zoo niet juist - bij hen, die geen lid der burgerafdeeling worden. Tien - soms zelfs minder - jonge, geestdriftige menschen kunnen een afdeelingsbestuur tot een geheel andere werkwijze dwingen, omdat immers ook in een slecht bezochte vergadering meerderheid van stemmen de beslissing brengt. Het verschijnsel, dat alle burgerafdeelingen zooveel leden hebben, die nooit een vergadering bezoeken, ja, zich nauwelijks herinneren lid te zijn en Neerlandia geregeld ongelezen in de papiermand laten verdwijnen, verdient wel de aandacht. De redenen hiervan zijn, dat het bestuur, behalve de belangstelling en den zedelijken steun van de leden, ook geld vraagt en bovendien de invloed van het Verbond van een groot ledental afhankelijk is. Iemand lid te maken van een vereeniging is soms gemakkelijk, vooral als de naam goed klinkt en het doel vanzelf spreekt, maar iemand lid te maken in den waren zin des woords, d.w.z. in den kring doen opgaan als een gedeelte daarvan, dat het leven van den kring geheel meeleeft, dat is een taak, waarvan menig bestuurslid de moeilijkheid moet inzien. Men kan daarom alle minder ernstige en minder ijverige leden niet weigeren. Wie meer wil doen dan de groote meerderheid der leden, voelt zich daardoor vaak vereenzaamd onder wie steunende geestverwanten moesten zijn, doch het aantal leden weegt zwaarder dan het gehalte. | |
[pagina 194]
| |
Dit laatste geldt met nog meer klem bij een jongelieden-afdeeling, want hier kan een goede werkwijze dikwijls menig laksch lid tot ijver en belangstelling voeren. Men trachte zooveel mogelijk alle ontwikkelde jongelui lid te maken. Ik geef hier met opzet de beperking ‘ontwikkeld’, omdat het nu eenmaal, althans in ons land, onmogelijk is alle jongeren in één verbond samen te brengen. Vooral in een gemengde vereeniging is standsverschil een beletsel. Bovendien eischt het volgen van de meeste lezingen, die een jongelieden-afdeeling geeft, meer dan de ontwikkeling van iemand, die alleen lager onderwijs heeft genoten, terwijl vrees voor verlies van het Nederlandsch karakter bij iemand, die geen andere talen kent of leert dan de zijne, niet zoo groot behoeft te zijn. In dit verband verdient ook het bedrag der jaarbijdrage eenige aandacht. Naar mijn meening is het verkeerd voor alle afdeelingen eenzelfde contribute voor te schrijven, zooals het Groepsreglement doet (f 0,75). In de eene stad is het wenschelijk een hooge, in de andere een lage jaarlijksche bijdrage te heffen; zulks hangt van de plaatselijke toestanden af. Is er een H.B. S.-bond of andere vereeniging, die den leden f 2.50 's jaars vraagt, dan ontstaat bij de jongelui vaak de meening, dat een vereeniging, die zich met f 0,75 tevreden stelt en daarvoor verschillende avonden geeft, wel ‘minderwaardig’ moet zijn, zoodat in dit geval de jongelieden-afdeeling beter f 1,50 had kunnen eischen. Het lijkt mij trouwens in 't algemeen gewenscht, dat alle leden Neerlandia ontvangen, want het gezamelijk lezen gelukt bij de jongelui beter met verboden romannetjes dan met ons Verbondsorgaan - enkele goeden niet te na gesproken natuurlijk. Indien men echter met het oog op het feit, dat menige leerling van een middelbare school over weinig geldmiddelen beschikt, een lage jaarlijksche bijdrage beter acht, dan is het aan te bevelen een onderscheid te maken tusschen die leerlingen en de oudere leden, b.v. vast te stellen, dat de bijdrage voor leerlingen van gymnasium, H.B.S. en daarmede gelijkstaande scholen f 0.75, voor anderen f 1.50 bedraagt. Een belangrijke vraag voor elk afdeelingsbestuur is: Hoe de propaganda in te richten en nieuwe leden te werven? Het spreekt vanzelf, dat de propaganda moet steunen op het doel van het Verbond, al stelt men zich ook tevreden met leden, die minder voor de goede zaak voelen dan men wel zou wenschen. Toch komt het tegenovergestelde helaas vaak voor. Zoo hoorde ik bijvoorbeeld eens een bestuurslid tot eenige niet-leden ongeveer aldus redeneeren: ‘Onze afdeeling geeft lezingen, uitvoeringen met bal na en gezellige avonden. Hoe komt het, dat wij zooveel leden hebben? De één wordt lid voor de lezingen, de ander voor de muziek- en tooneeluitvoeringen, een derde voor de bals, een vierde voor de gezellige avonden. Als u dus om een van deze dingen iets geeft, moet u lid worden.’ Dit is geen op zichzelfstaand geval, want ik durf gerust te verklaren (en als oud-voorzitter ben ik daartoe wel bevoegd), dat, bij de laagst mogelijke schatting, tenminste een honderdtal der leden van de Jongelieden-afdeeling Rotterdam uitsluitend lid zijn, omdat deze afdeeling bals geeft, en, wat het ergste is, lid zijn gemaakt door menschen, die hun uitsluitend op de bals wezen. De beste wijze van ledenwerving lijkt mij uitnoodiging van de jongelui, die voor het lidmaatschap in aanmerking komen, tot een lezing of andere bijeenkomst, met gelijktijdige toezending van een propagandageschriftje. Hiervoor is uitstekend geschikt Marc. Emants' ‘Waarom moet ons volk zijn taal en nationale eigenaardigheden in ere houden?’, dat de schrijver juist met dat doel voor de Jongelieden-afdeeling Rotterdam samenstelde. Ook Prof. te Winkels ‘Wat wil het A.N.V.?’ is bruikbaar, ofschoon het m.i. voor een propagandageschriftje niet beknopt genoeg is. Voor verdere inlichting omtrent werkwijze en inrichting van het A.N.V. kan men, als de kas zulks toelaat, het propagandaboekje van den heer C. van Son (‘Doel, werking en inrichting van het A.N.V.’) bijvoegen of eenige dagen later nazenden. Als de genoodigde dan op de bijeenkomst verschijnt, behoeft hem alleen gevraagd te worden, of hij wil toetreden, zoodat degeen, die het vraagt, het doel der vereeniging niet telkens opnieuw behoeft uit te leggen, wat met enkele woorden moeilijk duidelijk genoeg kan geschieden. In Rotterdam waren bijna alle leeraressen en leeraars van H.B.S. en Gymnasium, die wij dat vroegen, bereid uitnoodigingskaarten en propagandageschriftjes te verspreiden. Ongetwijfeld zullen andere afdeelingen ook op dien steun kunnen rekenen. Een moeilijke kwestie is natuurlijk voor elk afdeelingsbestuur: welke sprekers men zal uitnoodigen een lezing te houden en hoe andere bijeenkomsten in te richten. Over dit onderwerp zou meer te schrijven zijn dan de plaatsruimte in Neerlandia toelaat, en elke afdeeling en elk bestuurslid heeft op dat gebied zijn eigen meening. Uitstekend geschikt voor een Verbondsavond lijkt mij o.a. een lezing over Nederlandsche letterkunde. Zoo is b.v. de Rotterdamsche afdeeling, met het doel de belangstelling voor Nederlandsche boeken op te wekken en levendig te houden, bezig met een reeks ‘lezingen over Nederlandsche letterkunde door de schrijvers zelf’. Reeds hielden Dr. René de Clercq en Dr. Frederik van Eeden een voordracht, terwijl den leden nog lezingen van Henri Borel, Bernard Canter, Louis Couperus en een tweede avond van Dr. Frederik van Eeden toegezegd zijnGa naar voetnoot1) Ook een uitvoering met muziek, zang en tooneel is aantrekkelijk voor jongelui, maar niet altijd geschikt als propaganda-avond. De grootste zorg dient dan te worden besteed aan de keuze der zangnummers en tooneelstukken. Ik heb eens de programma's nagelezen van de uitvoeringen, die de Jongelieden-afdeeling Rotterdam de laatste vier jaar gegeven heeft, en heb er mij opnieuw over verbaasd, hoe slecht de keuze soms is geweest. Dat solonummers voor viool en piano overwegend van vreemden oorsprong zijn, is moeilijk te vermijden, maar op het gebied van zang en declamatie zijn er zooveel titels te noemen, die een echt Nederlandsche stemming teweegbrengen, dat m.i. in een bijeenkomst van een Verbondsafdeeling de beste vertolking van een buitenlandsche opera niet op zijn plaats is. Ook wat tooneel betreft is er in R'dam veel tegen den goeden | |
[pagina 195]
| |
smaak en het karakter van een A.N. V.-avond gezondigd. Naast goede stukken van Frederik van Eeden, Marc. Emants, Herman Heyermans en W. Schürmann werden vaak flauwe kluchten opgevoerd, zooals elk minsterangs lief hebberijgezelschap die zijn leden voorzet; soms zag men daarbij nauwgezet toe, of de schrijver wel een Hollander was en meende men, dat daarmee de keuze gerechtvaardigd was, soms ook niet. Het is de plicht van een afdeelingsbestuur er voor te zorgen, dat de bijeenkomsten Nederlandsche kunst avonden zijn, al komt het daardoor in botsing met sommige medewerkende leden. Misschien zijn er wel oudere Verbondsleden, die het bestuur bij de keuze van tooneelstukken enz. willen voorlichten. Daarmede doen zij een beter werk dan met de veroordeeling van alles wat geen lezing of vergadering is. In een vereeniging van jongelui is er nu eenmaal af en toe behoefte aan ontspanning, zooals een uitvoering geeft, en dat men een dergelijken avond met een bal besluit, is m.i. geen bezwaar, mits het dansen geen hoofdzaak wordt. Zooals ik hierboven reeds schreef, hebben juist leerlingen der middelbare scholen het Verbond noodig. Het afdeelingsbestuur moet daarom alles in het werk stellen om de propaganda onder deze jongelui zoo goed mogelijk te doen zijn en daarbij bedenken, dat hoe jonger iemand lid wordt, hoe beter, want des te langer kan hij lid blijven. Tegen de bepaling van het Groepsreglement, dat de leden niet ouder mogen zijn dan 21 jaar, wordt weliswaar op uitgebreide schaal gezondigdGa naar voetnoot2), maar het is m.i. wenschelijk, dat het Groepsbestuur tegen deze wetsovertreding strenger dan tot nog toe gaat optreden. Het reglement leent zich trouwens voor een ontduiking wel gemakkelijk. ‘Jongelieden van 15 tot 21 jaar kunnen zich vereenigen tot afdeelingen,’ Zeker, dat klinkt vrij duidelijk, maar een jurist - en die zijn er ook onder de jongelui - leest er uit: Indien men ouder dan 21 jaar wordt, behoeft men niet te bedanken, want alleen voor het oogenblik van toetreding is een leeftijdsbeperking vastgesteld. Bijna iedere schoolvereeniging kent den strijd over het al of niet toelaten van oud-leerlingen, en in den regel wordt het pleit dan ten gunste der toelating beslecht: een bepaling, die de leden op een gegeven oogenblik uit het vereenigingsleven bant, kan moeilijk gehandhaafd worden. De maximum-leeftijdsgrens onzer jongelieden-afdeelingen is echter in het belang van de Groep, de Burger-afdeelingen en de Jongelieden-afdeelingen zelf. Het belang der Groep is vrij prozaïsch: de leden eener jongelieden afdeeling betalen een jaarbijdrage van f 0,75 tot f 1,50, waarvan slechts een gering gedeelte (van 1/10 tot ⅕) aan de Groepskas ten goede komt; die der burger-afdeelingen betalen f 2,50 per jaar, waarvan de Groepskas ⅗ ontvangt. Men kan aannemen, dat op 21-jarigen leeftijd een bijdrage van f 2,50 gerust geeischt kan worden; voor de meeste jongelui is dat juist de leeftijd, waarop men het gemakkelijkst van zijn geld afstand doet. Van het standpunt der burger-afdeelingen beschouwd, verliest de instelling der jongelingen-afdeelingen veel van haar waarde, als men zich niet laat overschrijven en zoodoende juist de frissche krachten in de jongelieden-afdeeling blijven, tot zij een deel van hun geestdrift verloren hebben. Tenslotte eischt vooral ook het belang de jongelieden-afdeelingen zelf handhaving der grens. In de practijk doet zich het gemakkelijk te begrijpen feit voor, dat aan de eene zijde een groot aantal oudere leden liever geen zeer jonge gelijkgerechtigden naast zich zien, welke zienswijze ook menig bestuurslid aantast, en aan de andere zijde voelt een jonger lid zich niet thuis tusschen vele ouderen. Trouwens, de wijze van ledenwerving is vaak deze, dat de leden kennissen tot de een of andere bijeenkomst uitnoodigen, waar men ze dan tracht over te halen toe te treden: oudere leden brengen dan veelal kennissen van denzelfden leeftijd mee. Het gevolg van dit alles is, dat de vele leerlingen van H.B.S. en gymnasia in een plaats, waar een dergelijke verbasterde jongelieden-afdeeling is, nooit Verbondslid worden, dat een groot aantal jonge Nederlanders, in de jaren, dat zij het juist noodig hebben, door een verkeerden toestand in de vereeniging zelf, wier belang het geldt, van toetreden afgehouden worden. De leeftijdsgrens moet dus gehandhaafd blijven. Trouwe leden behoeven dan niet wreedaardig verbannen te worden, als zij den leeftijd van 21 jaar bereiken: indien leden eener burger-afdeeling tevens buitengewoon lid eener jongelieden-afdeeling konden zijn, waarbij zij dus alleen in de afdeeling van ouderen stemrecht hebben, zou deze kwestie geheel opgelost zijn. Een reglements-wijziging is daarvoor niet noodig, overleg tusschen burger- en jongelieden-afdeeling zou voldoende zijn.Ga naar voetnoot1). Als de jongelieden-afdeeling in dat geval voor dergelijke leden een gedeelte der jaarbijdrage ontving, zou men voor het buitengewoon lidmaatschap niet extra behoeven te betalen. Nu weldra het Groepsreglement herzien zal worden, verdient het des te meer aanbeveling de contributieen leeftijdskwestie eens goed te overwegen. W. BEIJDERWELLEN. Amsterdam, Sept. 1917. |
|