Neerlandia. Jaargang 21
(1917)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNaar aanleiding van ‘Karakter der Jongelieden-afdeeling’.Als voorzitter van de 's-Gravenhaagsche jongeliedenafdeeling, en als afgevaardigde dier afdeeling naar de laatste Groepsvergadering, acht ik mij verplicht op te komen tegen eenige uitlatingen in bovengenoemd stuk, omdat de heer Korndorffer uit plaatselijke toestanden wapenen smeedt tegen, en eene blaam werpt op de jongeliedenafdeelingen in het algemeen. In de eerste plaats wensch ik op te merken, dat de jong.-afd. het afschaffen van den leeftijdsgrens van 21 jaar niet vragen. Op eene vergadering van besturen der jong.-afd., op 1 Jan. 1.1. te Utrecht gehouden, werd een desbetreffend voorstel van de jong.-afd. Rotterdam niet overgenomen. (Dit voorstel werd later toch, doch te laat, door genoemde afd. ingediend). Het is te dien opzichte dus geheel onjuist om te spreken van ‘hetgeen de jongelieden wenschen’. Ook stemden alle jong.-afd. tegen het voorstel van de R'damsche jong.-afd. om een afgevaardigde voor de jong.-afd. in het Groepsbestuur te benoemen. Zelfs werd dit voorstel door de jong.-afd. Deventer bestreden. Na het lezen van het stuk van den heer K. zou men de meening verkrijgen, dat er een hevige, voortdurende wrijving bestaat tusschen de burger- en jong.-afdeelingen. Dit is onjuist. Over het algemeen is de toestand niet onbevredigend. Te 's-Gravenhage heerscht zelfs de meest innige samenwerking tusschen beide afdeelingen, hetgeen moge blijken uit het geven van gemeenschappelijke avonden, het gezamenlijk vormen van een plaatselijk comité voor Nederl. kinderen in den vreemde, enz. Die samenwerking bleek ook genoegzaam op de laatste Groepsvergadering. Ook doet de heer K. het voorkomen, als zouden de jong.-afd. als dansclubs zijn te beschouwen. Als antwoord hierop moge dienen, dat door de jong.- afd. 's-Gravenhage nog nooit een bal of vermakelijkheid werd gegeven. Slechts avonden worden gehouden, die geheel in den lijn van het Verbond liggen. Reeds eenige maanden geleden werd besloten, het a.s 10-jarig bestaan dezer afdeeling te vieren door het geven van eenige propaganda-uitvoeringen, en niet door het houden van bals e.d. De andere jong.-afd (behalve Rotterdam) zijn op overeenkomstige wijze werkzaam, niettegenstaande zij zich goed bewust zijn, in het tegenovergestelde geval eenige honderden leden meer te kunnen hebben. Uit bovengenoemde mededeelingen blijkt genoegzaam, dat de heer K. zich niet op de hoogte van de toestanden | |
[pagina 159]
| |
heeft gesteld. Zijn stuk had dan ook gevoegelijk ongeschreven kunnen blijven. Zooals reeds gezegd is, maken de Rotterdamsche toestanden eene uitzondering. Toen door bestuursleden van andere jong.-afd. de werkwijze dier afd. aanmerking werd gemaakt, bleken de R'damsch bestuursleden geheel dezelfde meening toegedaan. Zij wezen echter op de omstandigheid, dat dit het eenige middel is om te Rotterdam leden te winnen. Zijn de jongelieden eenmaal lid, dan worden geleidelijk de A.N.V.-begrippen bijgebracht. Dit maakt een en ander in elk geval begrijpelijk. Ook in onze afd. hebben wij de ervaring opgedaan, dat jongelieden, die om soortgelijke redenen lid waren geworden, later tot de ijverigste A.N.V.ers gingen behooren. Nog zij gewezen op de militaire voorschriften, die bepalen, dat eene minder goede maatregel nog altijd is te verkiezen boven in 't geheel geen. Wat de scherpe tegenstelling tusschen burger- en jong.-afd. te Rotterdam aangaat, is het wenschelijk op te merken, dat, naar men mij heeft medegedeeld, de burger-afd. steeds de uitgestoken hand van de jong.-afd. heeft teruggewezen. Haar treft dus ook een integreerend deel van de schuld. Haar grief, dat de jong.-afd. leden heeft, die haar toekomen, behoeft men niet te keeren tegen alle jong.-afdeelingen, aangezien bijna alle afdeelingen van het A.N.V. leden bezitten in het gebied eener zuster-afdeeling. (Zoo heeft de jong.-afd. Rotterdam verscheidene leden te 's-Gravenhage). Van het wettigen van bestaande toestanden tusschen burger- en jong.-afdeelingen kan daarom geen sprake zijn, omdat als regel geen onwettigheden voorkomen. Het wil mij voorkomen, dat de heer K. hier verkeerd gebruikt maakt van eenige mijner woorden, gebezigd bij de bespreking van art. 23bis, betreffende de verhouding tusschen studenten- en jong.-afd., waarbij de grens van 21 jaar van geen belang is. Is mijn vermoeden juist, dan is de heer K. zelf onderhevig aan verwarring van denkbeelden. Nu rest mij nog de taak eenige insinuaties van den heer K. te ontzenuwen. De heer K. beweert, dat het oprichten van jong.-afd. geen nieuw bloed in het Verbond heeft gebracht. Waar richt hij zich eigenlijk anders tegen dan tegen dien krachtigen stroom van nieuw, versch bloed, die zich ook reeds in verscheidene burger- en studenten-afdeelingen baangebroken heeft? Indien de heer K. gelijk had, zou men zijn betoog nog meer dan thans als een gevecht tegen windmolens moeten beschouwen. Terecht beweert de heer K., dat het oprichten van jong.-afd., slechts ‘middel’ was. (Is het geheele A.N.V. wel iets anders?). De middelen moeten echter zoo doeltreffend mogelijk zijn. In die overtuiging hebben bestuurders van jong.-afd. al het mogelijke gedaan om hunne afd. zoo krachtig mogelijk te maken, en ten deele zijn zij daarin geslaagd, hetgeen blijkt uit het toenemen van het aantal leden, en het daarmee gepaard gaande toenemen van het aantal stemmen ter Groepsvergadering. In plaats van een woord van dank te brengen, spreekt de heer K. nu van ‘ontaarding’, omdat.... de jong.-afd. in grootte verscheidene burger-afd. hebben overtroffen. Wanneer het ledental van de Groep niet zichtbaar toeneemt, kan dit niet anders dan het gevolg zijn van het schrikbarend afnemen van andere afd. Indien de heer K. de werkzaamheden van de jong.-afd. eens vergeleek met die van sommige burgerafdeelingen, zouden de uitkomsten diepbedroevend zijn voor laatstgenoemde (de goede als 's-Gravenhage, Deventer, Haarlem, enz. niet te na gesproken). De ontaarding moet dan ook niet gezocht worden bij de krachtige, zelfbewuste jong.-afd.; maar bij sommige bestuurders van burgerafd.; die door hun laksheid aardig op weg waren om het Verbond te maken tot een lichaam, waar men zich vroolijk over maakt, of, wat nog erger is waar men in 't geheel niet over spreekt. Verbetering moet dan ook niet gezocht worden in het kortwieken van de jong.-afd., maar in eene grondige herziening van sommige burger-afd. Men moet schrijver dezes nu geen gebrek aan eerbied verwijten, want dan geldt als antwoord: Tu l'as voulu, George Dandin! Verder bespreekt de heer K. het z.i. aanmatigend en oneerbiedig gedrag van een der afgevaardigden eener jong.-afd., echter zonder diens naam te noemen. Aangezien in het verslag der Groepsvergadering slechts mijn naam genoemd staat als afgevaardigde eener jong.-afd. is het logisch te veronderstellen, dat alle lezers van ‘Neerlandia’ mij als zoodanig zullen doodverven. Daarom heb ik mij tot den heer K. gewend met verzoek mij mede te deelen welken afgevaardigde hij bedoelde, niettegenstaande ik mij bewust was, slechts zakelijk te zijn geweest, en niet oneerbiedig te zijn opgetreden, wel het allerminst tegen de oprichters van het Verbond, wien ik de meeste hoogachting toedraag, De heer K. antwoordde mij, dat op zijn ‘vraag aan enkele aanwezigen op de Groepsvergadering, wie de woordvoerder was, die zooveel ergenisGa naar voetnoot1) verwekte,’ hem gezegd is, dat het ‘de vertegenwoordiger van de jongeliedenafd. Den Haag was.’ De hatelijkheden waren dus gericht aan mijn adres. Na de vergadering heb ik in mijne gesprekken met oprichters en ouderen nergens gevoelens als van den heer K. aangetroffen, waarom ik geneigd ben die gevoelens als zeer persoonlijk te beschouwen, zijn oorsprong vindend in het feit, dat men spoedig geneigd is een gemis aan de overbekende Hollandsche lauwheid en lamlendigheid te gaan beschouwen als aanmatiging en oneerbiedigheid Ik neem mij dan ook voor, nog meer dan voorheen van mijn voorzitterschap van de Haagsche jongelieden-, en mijn lidmaatschap van de Delftsche studenten-afdeeling gebruik te maken, om, in het belang van den Nederlandschen stam, te trachten tot samenwerking te komen met die ouderen, die het goed meenen met het A.N.V. (gelukkig zeer vele) en te verdedigen die denkbeelden, die mij de juiste toeschijnen. Maar ik neem mij ook voor den voet schrap te zetten tegen degenen, die, zonder de hand in eigen boezem te steken, meenen de studenten- en jongelieden-afdeelingen te kunnen behandelen als onmondige kinderen, ook al zou men mij dan ook gebrek aan eerbied jegens ouderen verwijtenGa naar voetnoot2). De vergelijking met den fox-terrier is niet onaardig, maar wel eenigszins onjuist. Immers is een dergelijk diertje onderworpen aan de luimen en grillen van zijn meester, terwijl ondergeteekende, niet genoodzaakt zijnde eens andermans brood te eten, zich ook de weelde kan veroorloven zijn eigen woord te spreken. Ondertusschen smaakte het keffertje reeds | |
[pagina 160]
| |
het genoegen, eenige bestuurders uit hun roestige rust te doen opschrikken, en op te merken, dat ingezonden stukken blijk geven, dat meer aandacht aan zijn geblaf wordt geschonken, dan men wil doen voorkomen.
's-Gravenhage. Ch.C. VAN DER VLIS.
* * *
Naar aanleiding van het schrijven van den heer J.J. Korndorffer over ‘Karakter der Jongeliedenafdeeling’ wensch ik hier gaarne eenige opmerkingen te maken. De heer K. noemt het een onding, dat er naast de oude, nieuwe burgerafdeelingen (zooals hij de jongel. afd. noemt) opkomen. Bedoelde de heer K. misschien, dat het een onding is, als een jongel. afd. een burgerafd. over het hoofd groeit? Maar dit is toch niet de schuld der Jongel. afd. en evenmin niet te verhelpen door de leeftijdsgrens op 21 jaar te bepalen. Want wat is de reden, dat er voornamelijk in Rotterdam zoo weinigen naar de burgerafd. overgaan? Omdat, (ik gebruik Uwe woorden, mijnheer K.) de jongel. afd. door jeugdige geestdrift meer ontvankelijk zijn voor ideëele zaken, dan de burger-afdeelingen. De verwachting, dat er door de jongel. afd. nieuw bloed in het Verbond zou stroomen, is volgens den heer K. niet verwezenlijkt. Maar wat heeft de jongel. afd. Rotterdam, om alleen maar bij de jaren 1916-'17 te blijven, dan gedaan? Wat waren de lezingen van Dr. Réné de Clercq en van Dr. Frederik van Eeden anders dan ‘propaganda-middelen’ voor het A.N.V.? Zijn de oprichtingen van de jongel. afd. Deventer en Gouda niet door leden der R'damsche Jongel. Afd. bewerkstelligd. En hebben deze personen zich als lid opgegeven, zonder het doel en het werk van het A.N.V. te kennen? Neen, niet waar. Dus is het A.N.V. weer in ruimer kring bekend gemaakt, in meer gezinnen ontvangt men Neerlandia, wat allicht de lezing door de andere gezinsleden ervan veroorzaakt. En dit zal mijns inziens ook voor velen aanleiding zijn, als lid tot het Verbond toe te treden. Op welke manier breidt b.v. de burger-afd. R'dam zich uit? Is het voldoende alléén een kennis, een vriend of een familielid te bepraten? Dan schieten we niet op. Er moet leven in zijn. Het publiek moet telkens en telkens weer onder het oog gebracht worden, dat er een Verbond van Groot-Nederlanders bestaat. Nederlanders van deze eeuw. Géén Nederlanders uit de 18e, de tijd der verslapping. Vóóruit moeten we, op alle mogelijke manieren. En als de burgerafd. R'dam (om bij de afd. te blijven welker werkwijze mij bekend is) dit beter inzag, ook, door haar leden te laten voelen dat zij door éénen band verbonden zijn, dan zouden er véél en véél meer personen naar de burger-afd. overgaan. Maar de burger-afd. R'dam kan niet. De leden zelf zijn vervreemd, blijven meestal lid uit sleur. Bewijs hiervoor: een vergadering. Hoeveel leden toonen hun belangstelling op een Burgervergadering? En op 21-jarigen leeftijd, al is dit dan ook de tijd dat een Nederlander meerderjarig wordt, zullen er velen zijn, die zich nog niet thuis voelen tusschen de ouderen. Zij zullen hun woorden aan banden moeten leggen, om niet beschuldigd te worden van gebrek aan bescheidenheid als zij hun mond open willen doen, waar zoovelen nog ouderen bij zijn. En zij zullen zwijgen en zij zullen meegaan met die verslapping, en als zij dan eindelijk, na jaren oud genoeg zijn geworden om hun mond open te doen, dan zullen zij òòk dood zijn voor het A.N.V., zullen òòk lid blijven uit sleur, zullen òòk afgevaardigden van jong. afd. die te véél jeugdige geestdrift bezitten, voor foxterriers aanzien, zullen ook......... Neen, dat zal niet. Het A.N.V. is een Verbond van Groot-Nederlanders. Het zal inzien, dat de jongel. afd. géén woekering op het lichaam van het Verbond vormen, maar dat zij door hun jeugdige geestdrift bekendheid geven aan het A.N.V. wat hun hoofddoel is. En dat zij om te blijven bestaan van propaganda gebruik moeten maken. (Wat wij niet doen door het oprichten van dansclubs. mijnheer K. Die hebben we nooit gehad en zullen we nooit krijgen in onze afdeeling). En als de burger-afd. R'dam op dezelfde manier gaat werken, dan herhaal ik het, zou het me sterk verwonderen. indien er niet veel meer, zoo niet allen op een gevorderden leeftijd naar de burgerafdeeling overgingen. De leden der burgerafdeelingen, die dat nu nog niet inzien, zullen dan wel verdwijnen. (get.) J.A.L. DAMAN WILLEMS. Rotterdam, Augustus 1917.
* * *
Het heeft geen zin de stukjes van de heeren Van der Vlis en Daman Willems op den voet te volgen, dat vergde meer plaats dan in overeenstemming zou zijn met het gewicht van het onderwerp, bovendien gaat de inhoud er van grootendeels langs mijn betoog heen, zooals blijkt als men mijn stukje nog eens overleest. De critiek op de burgerafd., die de heeren uitoefenen, heeft wel eenigen grond; dat is echter een geheel ander onderwerp, daar gaat het niet om. Ook heeft in Rotterdam nooit een ‘schrille tegenstelling’ bestaan, is er geen sprake van geweest, dat de burgerafd. ‘steeds de uitgestoken hand van de jongel.-afd. heeft teruggewezen’. Die opmerkingen zijn geheel raadselachtig. Wel heb ik van wrijvingen gehoord in andere plaatsen, maar in Rotterdam niet. Ik zal mijn meening in 't kort samenvatten:
Als men niet gevoelt, dat het een ontaarding is, dat meerderjarigen in grooten getale lid blijven van een jongel -afd., dat zelfs meerderjarigen als lid worden aangenomen, dan is het beste er het zwijgen toe te doen. Dat iemand minder gepast zou vinden, dat jongelieden hun meening uiten, is natuurlijk onzin; men kan echter wel opkomen tegen de ‘wijze’ van optreden, die wijze van optreden op de laatste Groepsvergadering was niet gepast in verband o.a. met de leeftijden en de verdiensten van den woordvoerder en de personen, tot wie het gesprokene gericht was. J.J. KORNDORFFER.
Hiermee sluit de Red. het debat. Wegens plaatsgebrek moet de bijdrage der Taalcommissie en de Nieuwe Ledenlijst tot het volgend nummer blijven liggen. |
|