Onze Oost-Indische Koloniën.
Nederlandsch-Indië. Aardrijkskundig leesboek, door J L. Hooftman en K.G. Houwen, Hoofden van scholen te 's-Gravenhage. Geillustreerd door W.K. de Bruin, Onderwijzer te 's-Gravenhage. Groningen, J.B. Wolters.
Toen wij in het vorige nummer van Neerlandia het werkje van den heer Croes bespraken, dachten wij, dat de door hem gekozen vorm op dit gebied iets nieuws was. Dit is niet zoo! In 1903 verscheen het eerste deeltje van bovengenoemd werk ter beschrijving van de reis ‘Naar Nederlandsch-Indië’. Hier is het de familie Schippers, die naar Java vertrekt en in gesprek en briefvorm leeren wij de reis over zee, alsmede die over land kennen, zooals dit in den goeden ouden tijd, wij bedoelen vóór Augustus 1914, nog algemeen gebruikelijk was. Na Genua bekeken te hebben, worden wij ingelicht omtrent de Middellandsche Zee, Port Saïd, Egypte, het Suez-kanaal en andere groote werken, de Roode Zee, den Indischen Oceaan, Sabang en Batavia.
Het tweede deeltje (IIA) ‘Java’, verschenen in 1904, behandelt in denzelfden verhaaltrant: Batavia, woning en toko, een bergbeklimming, eetbare vogelnestjes, de Preanger Regentschappen, een pasar, een dessa, een Javaansche woning, de Javanen, het opium, een tijgerjacht, vermaken, reizen, de Zuidkust, een banjir en een mooie avond, bamboe en klapper.
Het derde deeltje (IIB) ‘Java en de Buitenbezittingen’ verschenen 1904, behandelt op dezelfde wijze: een wajang en gamelan, koffie en kina, een theeonderneming, Soerabaja, de rijst, Malang, klimaat en godsdienst, Bali en Lombok, Makassar, Ambon, Banda, de Papoea's, de Minahassa, de reis naar Banka en Palembang, Atjeh, de Dajaks en de Bataks, Deli en de Chineezen.
In IIA vindt men eene inleiding van den ‘bekenden geograaf J.F. Niermeijer’, (thans hoogleeraar te Utrecht), die eene zeer gunstige meening heeft over dit werk, waarvan sommige schilderingen zoo treffend zijn, dat men zou denken, dat de schrijvers een groot deel van hun leven in Indië hebben doorgebracht. De heer N. was dan ook niet weinig verbaasd te bemerken, dat hier twee ‘totoks’ of zooals hijzelf zegt: ‘twee Hollanders, die nooit onder de palmen gewandeld hebben’, aan het werk geweest zijn. Wel een bewijs, dat de schrijvers er buitengewoon goed in geslaagd zijn Indië naar waarheid te schetsen. Niermeijer spreekt dan ook als zijne overtuiging uit: ‘dat dit boekje in zijn geheel veel nut kan stichten!’
De Nederlandsche onderwijzers moeten er ook