Neerlandia. Jaargang 21
(1917)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOost-Indië.Overzicht.Met het oog op de verbreiding der Nederlandsche taal in Indië,mag men gerust uitroepen: ‘het daghet in het Oosten’, want in de jongste tien jaren heeft die verbreiding een schier onstuimige vaart genomen. De vraag der Inlandsche bevolking naar onderwijs in 't Nederlandsch is zóó algemeen en zóó dringend, dat de Regeering met den besten wil bezield, onmogelijk allen kan bevredigen. Wat is die ‘ontwaking van het Oosten’ ook in Insulinde snel gegaan! Tot het einde der vorige eeuw werd van Art. 128 van het Regeeringsreglement, hetwelk den Gouverneur-Generaal belast met de zorg ‘voor het oprichten van scholen ten dienste der Inlandsche bevolking’ zeer spaarzaam gebruik gemaakt. De inlander vroeg er niet naar en de openbare meening van Nederlandsche zijde was: de overheerschers moeten hun eindontwikkeling in Nederland zoeken en de overheerschten...... nu ja, enkele kategorien moeten wat lezen en schrijven leeren...... dat kan geen kwaad. Sedert is alles veranderd; de ‘ontwaking’ kwam, niet 't minst ten gevolge van den Japansch-Russischen oorlog en de Regeering gaf toe aan den sterken drang, eerst haars ondanks, later met instemming.Ga naar voetnoot1) De cijfers spreken: Het aantal der lager onderwijs genietende kinderen was in 1900: 128 390, in 1914: 629.000 (zijnde 10 à 11 pCt. van 't geheele aantal kinderen). De kosten der Inspectie van het Inl. Onderw. waren in 1900: f 103 336; in 1916: f 629.500. De kosten van het onderwijs in het algemeen bedroegen in 1900 f 4.150.000; in 1916: f 15.786.000Ga naar voetnoot2). De ontwikkelingsgang was als volgt: Op de begrooting van 1848 was voor 't eerst een post gebracht van f 25.000 voor 't oprichten van scholen voor de Javanen, voornamelijk nog ter opleiding van ambtenaren. In 1893 werden die te breed opgezette scholen in twee klassen gesplitst; de 1e klasse voor de meer aanzienlijken, de tweede voor de eenvoudigen. Maar ook deze vereenvoudiging voldeed niet, want om eenigszins van algemeen volksonderwijs te kunnen spreken zou men tot een bedrag komen van f 56.000.000 (en dat bij een begrooting van 367 millioen). Vandaar de oprichting | |
[pagina 135]
| |
sedert 1907 van zeer eenvoudige desa(gemeente)scholen, die worden opgericht en grootendeels (ook door de heffing van een matig schoolgeld) bekostigd door de plaatselijke gemeenschappen, terwijl de Regeering in den aanvang geldelijken steun geeft. Zooals de zaak thans is opgezet, kost het volksonderwijs, d.w.z. de desascholen aan de schatkist nog geen f 3.- per jaar per kind, niet meegerekend de uitgaven voor inspectie en wat daarmede verband houdtGa naar voetnoot1). Het aantal Inlandsche lagere scholen was in 1893 (vóór de splitsing in twee klassen) 504; in 1914 was het aantal der tweedeklassescholen 1169 (waarvan 751 op Java en Madoera). Die uitbreiding wordt geregeld voortgezet; over eenige jaren zal het aantal dezer scholen alleen op Java en Madoera omstreeks 1700 bedragen. Wat de volksscholen betreft, in 1914 waren er op Java en Madoera 3521, in de Buitenbezittingen 791, waarvan 170 in Atjeh. Het aantal der leerlingen bedroeg 289.156. Het onderwijs aan meisjes op afzonderlijke scholen is nog niet door de Regeering ter hand genomen; al waren van de leerlingen der tweedeklassescholen 12½ pCt. meisjes en van die der volksscholen 7 pCt. Wel worden bijzondere meisjesscholen, b.v. die den naam dragen van de edele Javaansche vrouw Raden Adjeng Kartini, gesubsidieerd, welk feit ongetwijfeld een voorbode is van de eigen werkzaamheid der Regeering op dit gebied. * * * Met het bovenstaande meende ik - mede ten dienste van den niet ingewijden lezer - het aan het hoofd dezes aangekondigde onderwerp te moeten inleiden. En nu over het onderwijs in de Nederlandsche taal. Gelijk boven werd medegedeeld, werden te allen tijde ook Inlandsche kinderen tot de openbare Europeesche lagere scholen toegelaten. Dit was evenwel bestendig een bron van groote moeilijkheden, men maakte de voorwaarden van toelating óf te gemakkelijk en dan werd de school door Inlandsche kinderen overstroomd en het peil van het onderwijs omlaag gehaald, óf te moeilijk en dit gaf aanleiding tot ontevredenheid aan Inlandsche zijde. In 1911 werd eene regeling getroffen, die beoogde zoodanige kinderen toe te laten, van wie verwacht kon worden, dat zij voor hun waarschijnlijke maatschappelijke toekomst die schoolontwikkeling zouden noodig hebben en ook voor den noodigen toevoer te zorgen voor de Inlandsche vakscholen (artsenscholen en rechtschool). Dit bleek evenwel toch onvoldoende en zoo ontstond de Hollandsch-Inlandsche school. In 1907 begon men op de 1e klasse Inlandsche scholen van het 3e leerjaar af onderwijs in het Nederlandsch te geven en omdat ook dit niet bevredigde (bij den onstuimigen drang, voortkomende uit de Inlandsche maatschappij zelve) ontstond de reorganisatie van 1914. Van toen af werden scholen opgericht waar het Nederlandsch voertaal is en de leerstof dezelfde is als op de Europeesche lagere scholen met weglating van het FranschGa naar voetnoot1) en bijvoeging van het onderwijs in de landstaal en het Maleisch (de algemeene taal in Oost-Azië, d.w.z. men kan er overal mee terecht). Voor deze reorganisatie waren er reeds 16 scholen waar kinderen van Inlanders onderwijs in het Nederlandsch ontvingen (voornamelijk in Ambon en de Minahassa, ook ter O.-kust van Sumatra en ten slotte vijf scholen voor kinderen van Inlandsche militairen uit de Minahassa en Ambon afkomstigGa naar voetnoot2) en nà de reorganisatie verrezen er spoedig 95 Hollandsch-Inlansche scholen. Het aantal leerlingen op deze 121 (16 + 95) was in 1914: 20842, waaronder 3181 meisjes. Nu nog een woord over de Hollandsch-Chineesche scholen. Voor 't onderwijs der Chineesche kinderen was nooit iets gedaan. Ook al ten gevolge van den Russisch Japanschen oorlog ontwaakte onder deze ‘vreemde Oosterlingen’ nieuw leven. Zij vatten de taak zelf ter hand. Overal werden scholen opgericht door onderwijsvereenigingen als de Tiong Hwa Hwee Koan en meestal werd op die scholen ook het Engelsch (geen Nederlandsch) onderwezen. Seder 1908 begon de Regeering zelve scholen op te richten en met goed gevolg. In 1914 waren er 5203 leerlingen; velen hiervan namen deel aan namiddag-cursussen voor 't Engelsch. Zoo werd ook deze beweging in goede banen geleid. Het aantal der leerlingen, voortkomende uit Inlanders en ‘Vreemde Oosterlingen’, die in Indië onderwijs ontvangen in de Nederlandsche taal is 20842 + 5203 = 26045; waarbij nog vermeld moet worden, dat nog vele Inlanders in namiddagcursussen van particulieren eenige kennis van de Nederlandsche taal trachten te verwerven. Het bovenstaande betreft alleen het lager onderwijs. Om niet te wijdloopig te worden zij hier nog gemeld, dat ook het onderwijs in Nederlandsch aan meisjes de volle aandacht heeft. De vakscholen, waar de Nederlandsche taal als voertaal gebruikt wordt, blijven hier buiten beschouwing; alleen nog de vermelding, dat, waar 't nu | |
[pagina 136]
| |
reeds onmogelijk bleek onderwijzers te vinden voor al die Hollandsch-Inlandsche en -Chineesche scholen, een kweekschool voor Inlandsche onderwijzers is opgericht en voor Chineesche id. in voorbereiding is. 't Zal trouwens ook op menig ander gebied noodig zijn, dat Indië zijn eigen arbeidskrachten levert, zoowel omdat de kosten te hoog worden als omdat... Holland uitgeput schijnt! Wij mogen deze opleving in Indië noemen: een heugelijk verschijnsel voor den Nederlandschen stamen voor Nederland in 't bijzonder. Waarom? Daarop hopen wij (uit plaatsgebrek) in een volgende aflevering terug te komen. * * *
Naar aanleiding van mijne aanbeveling in de Juni-afl. om voor lees-tafel en -portefeuille geschriften over Indië niet te vergeten,waar men bijna geregeld en overal meer voor 't Buitenland dan voor Indië schijnt te gevoelen, ontving ik eenige brieven om nadere voorlichting. Met die gevraagde voorlichting wil ik mijn overzicht eindigen. Laat ons aanvangen met: 1. Indische Gids; maandschrift, geschikt voor hen, die ernstig bedoelen op de hoogte te komen van onze koloniën, hetgeen daarin geschiedt en daarover gezegd wordt, benevens van koloniale vraagstukken in 't algemeen, Het is dus minder een maandschrift voor iedereen, maar meer voor ontwikkelden, 't meest gelezen door hen, die op een of andere wijze met O.- en W.-Indië in betrekking staan. De prijs is, meen ik, f 12.- p.j. 2. Oost en West, het orgaan van de Vereeniging van dien naam; dat eveneens meer bestemd is voor hen, die meer belangstellen in Indië en zich dus eenige moeite geven om op de hoogte te komen of te blijven. De inhoud komt overeen met de Ind. Gids; uiteraard ontbreken de langere artikelen en beschouwingen. De leden der Vereeniging betalen slechts als minimum f 2.50 p.j. Adres: Heulstraat 17, 's-Gravenhage. 3. In mijn vroegere opgave verzuimde ik te noemen: Nederlandsch-Indië, oud en nieuw; geïllustreerd maandblad, gewijd aan bouwkunst, archaeologie, land- en volkenkunde, kunstnijverheid, handel en verkeer, cultuur, mijnbouw, hygiène. Deze omschrijving duidt genoegzaam aan voor wie 't bestemd is, n.l. voor alle Nederlanders van smaak en ontwikkeling, voor kunstbeminnaars in de eerste plaats. Het blad zal waarschijnlijk in ruimer kring belangstelling wekken dan de sub 1 en 2 genoemde periodieken. 't Kost f 12.- p.j. De 1e jaargang 1916/17 ligt voor mij en zal, gebonden, een prachtwerk zijn. Adres: Jan Luykenstraat 2, Amsterdam. 4. Voor een nog ruimeren kring van lezers geschikt is ongetwijfeld: Indië, geïllustreerd weekblad voor Nederland en Koloniën; fraaie foto's, prettige schetsen, bondige artikeltjes dwingen de onverschilligen om toch niet te volharden in hun......... gemis aan belangstelling. Prijs f 8.- p.j. Adres: Bosch- en Vaartstr. Nr. 10, Haarlem. Dr. v.L. |
|