Oost-Indië.
Mr. C.Th. van Deventer-Stichting.
De Raad van Beheer der Vereeniging ‘Kartinifonds’ heeft de voorlichting van deskundigen en belangstellenden ingewonnen omtrent de inrichting aan het onderwijs te geven in de ‘Mr. van Deventer-Stichting’, in het leven geroepen om de nagedachtenis van Mr. van Deventer te huldigen en met het doel het voortgezet onderwijs voor Inlandsche meisjes in Nederlandsch-Indië te bevorderen. In het rondschrijven, dat wij in de vorige maand daaromtrent ontvingen, worden in 10 afdeelingen medegedeeld: Ingekomen adviezen, Schets van het voortgezet onderwijs voor Inlandsche meisjes, Aanvankelijk doel van dit onderwijs, Opleiding van onderwijzeressen voor het Hollandsch-Inlandsch onderwijs, Opleiding van onderwijzeressen voor de Inlandsche school 2e klasse, Onderscheiding van het voortgezet onderwijs naar de vooropleiding, School voor voortgezet onderwijs Type A, aansluitende aan de Hollandsch-Inlandsche school, School voor voortgezet onderwijs Type B, aansluitende aan de Inlandsche school 2e klasse, Voortgezet onderwijs van anderen aard en Het arbeidsveld der Mr. C.Th. van Deventer-Stichting in de naaste toekomst. In de drie bijlagen worden dan nog gegeven: A. Ontwerp eener lijst van leervakken voor de school voor voortgezet onderwijs Type A., - B. Ontwerp eener lijst van leervakken voor voortgezet onderwijs Type B., - C. Résumé van de op Donderdag 25 October 1916 door het Bestuur der Kartini-Vereeniging te Semarang met de besturen van den Regentenbond, Mangoenhardjo, Boedi-Oetomo, Tjahjo-Hardjo en Sarekat Islam gehouden bespreking in zake de oprichting van een school voor voortgezet onderwijs voor Inlandsche meisjes: a) Het al of niet wenschelijke van voortgezet onderwijs voor Inlandsche meisjes, b) Propaganda, c) wat het voortgezet onderwijs zal moeten geven, d) Internaat.
Daar Neerlandia geen vakblad is, zullen wij niet in bijzonderheden treden omtrent de verschillende beschouwingen en gegevens, die betrekking hebben op het te geven onderwijs en die daardoor ook den den aard der inrichting bepalen. Wij hebben hierop slechts de aandacht van deskundigen en belangstellenden, voor zoover dit nog noodig mocht zijn, willen vestigen en wijzen er alleen nog op, dat de Raad met het bovenbedoelde onderzoek zijne eerste taak heeft volbracht en nu de aandacht vraagt voor de oprichting van scholen voor het voortgezet onderwijs voor Inlandsche meisjes. Dat hierbij beperking noodig zal zijn, spreekt van zelf; men zal met de ten dienste staande middelen moeten trachten scholen te verkrijgen, waarmede men het spoedigst gunstige uitkomsten kan bereiken. ‘Uit dit oogpunt verdient het aanbeveling, dat de Stichting voorloopig hare aandacht uitsluitend wijdt aan het onderwijs Type A, aansluitende aan het Hollandsch-Inlandsch onderwijs. Aldus kan worden voortgebouwd op den door de Kartinischolen gelegden grondslag; daarenboven mag men de verwachting koesteren voor het voortgezet onderwijs van dezen aard geschikte Europeesche leerkrachten te zullen vinden.’
In een begeleidend rondschrijven zegt de Raad van Beheer verder: ‘In afwachting van hetgeen in Indië zoowel omtrent dit punt als omtrent de inrichting van het voortgezet meisjesonderwijs zal worden beslist, zullen hier te lande reeds de noodige stappen worden gedaan om door het bijeenbrengen van voldoende geldmiddelen de oprichting van ten minste ééne school van het in de nota omschreven karakter mogelijk te maken.’
Op deze zinsnede veroorloven wij ons de bijzondere aandacht te vestigen van allen, die iets gevoelen voor de opheffing van de Inlandsche vrouw; de vele Nederlanders, die in Indie tot welstand geraakten, zullen zich het woord eereschuld van Mr. van Deventer nog wel herinneren. Als wij zoo nu en dan in de bladen lazen hoe in de Vereenigde Staten nu eens hoogescholen, dan weer boekerijen of sterrewachten, ja zelfs onderwijsinrichtingen in vreemde gewesten door rijke Amerikaansche handelaren of industrieelen werden gesticht, kwam telkens bij ons de vraag op, waarom de rijke Indische oudgasten zoo weinig gedaan hebben voor de koloniën, waaraan zij toch zooveel te danken hebben. Welnu hier bestaat een mooie gelegenheid iets van die ‘eereschuld’ in te lossen door den Raad van Beheer der Van Deventer-Stichting de middelen te verschaffen, niet voor ééne school, maar voor ten minste een dozijn scholen!
Th.G.G. VALETTE.
's-Gravenhage, 17 Mei 1917.