Verweer!
Naar aanleiding van een kort verslag in de Nieuwe Courant over een artikel van Prof. Dr. C.G.N. de Vooijs in: De Beweging, over de oplossing van het spellingsvraagstuk en de benoeming der Staatscommissie, en waarvan de gevolgtrekking luidt: De voorstellen van de Commissie te wachten, zullen dan zeer dicht naderen tot de ‘Vereenvoudigde spelling’, meen ik het volgende te mogen zeggen:
Mijn hart krimpt als ik er aan denk dat dit beteekent gelijkwording van onze Schrijftaal aan het z.g.n. Algemeen beschaafd gesproken Nederlandsch.
De triomf dezer halsstarrige en smakelooze schoolmeesterij moet worden voorkomen.
Deze bedreiging van onzen schoonsten schat moet worden bestreden.
Door de bedoelde kortwieking wordt middelijk en onmiddelijk het wezen en ook de schoonheid onzer taal, dus onze beschaving aangerand. Elk beschaafd volk heeft eene schrijftaal en vele spreektalen; van deze laatsten is bij ons de z.g.n. beschaafde, wel de meest onschoone.
De taal is het gereedschap en het materiaal voor kunsten; niet voor de dichtkunst alleen. Door deze ‘eenvoudigheid’ (einfältigkeit) zal dit materiaal worden ingekrompen. Er zal schade worden gedaan aan maat en rijm en aan nàdrukkelijkheid.
Het verlies aan nadrukkelijkheid zal op den duur het karakter des Volks aantasten. Ook de klank der taal zal er onder lijden.
Schrijven en drukken behoorden van oudsher tot de kunsten.
De beschrevene en de bedrukte bladzijde zullen door deze spelling bijna of althans veel van haar schoon voorkomen moeten verliezen.
Wij zullen erdoor, meer dan noodzakelijk is, van onze groote schrijvers worden vervreemd.
De taal wordt op de school wel aan ons voorgesteld, maar eerst later leeren wij haar kennen.
De argumenten ten bate van onze koloniën en van Zuid-Afrika aangevoerd, zijn ònvoldoende.
Afrikaanders hebben de macht en het recht en naar het mij toeschijnt ook den wil, om zich van ons te verwijderen, of ons dit àl of niet verstandig lijkt.
Maar waar ter wereld is het voorgekomen dat eene beschaafde en ontwikkelde moeder zich blijvend voegde naar gewoonten en manieren der kinderkamer? Dit zoude immers eene averechtsche en mislukte opvoeding ten gevolge hebben.
De takken groeien aan den boom en niet omgekeerd.
Het zoude ons belachelijk staan, daar waar het Nederlandsch is verworden, het na te loopen inplaats van daar waar het mogelijk is en gewenscht eene poging te doen tot herstel.
Klemmende betoogen ertegen, werden en worden door taal- en letterkundigen, zoowel als door opvoeders aangevoerd.
Moge de in gebruik zijnde spelling ook niet zijn volmaakt, zij is nochtans verre verkieselijk boven de aangebodene.
‘Je zult er wel aan wennen,’ wordt tegengeworpen.
Jawel, zooals een dief aan het hangen.
Het argument-der tegenpartij dat: slechts ouderen nog zullen handhaven, is voorbarig en het bewijst geenszins dat voor het jongere geslacht een goede ruil zal worden gedaan.
Laten wij niet, terwijl om ons de storm woedt, ons schip van binnen sloopen.
Amsterdam, Dec. 1916.
ED. KARSEN.