Aan alle eerstejaars studenten.
Ik wil even een opwekking richten tot allen die bij de intrede van den nieuwen kursus voor de eerste niaal als student zijn ingeschreven.
Ik wil hen er op wijzen, dat in de studentenmaatschappij van den eersten dag al een versnippering intreedt, die met den dag toeneemt en op meer of minder ernstige verschillen is gegrond. 't Is een splitsing die onvermijdelijk is, waar natuurlijk in de studentenwereld de meest verschillende stroomingen der burgermaatschappij zich weerspiegelen.
Te betreuren is 't alleen, dat men dien strijd door gebrek aan eendracht tot onverdraagzaamheid toe, doorvoert en dat men vergeet, dat die verschilpunten samenwerking op ander gebied zeer wel toelaten.
Ik heb hier 't oog op nationale werkzaamheid. 't Zij men overigens korps- of bondslid of nihilist, 't zij mannetijk of vrouwelijk student is, tot 't zelfde volk behooren we allen.
En op die bewering moet men niet goedmoedig ‘ja’ knikken, 't daarbij laten en zijn eigen leventje in zoeten dommel voortzetten, neen! men moet zich van 't feit rekenschap geven. Men moet beseffen dat de naam ‘Nederlander’ niet alleen rechten, maar vooral ook plichten oplegt, in de eerste plaats aan den student. Want de student zal later onder de eersten van zijn volk staan en om dien rang waardig te kunnen vervullen moet hij zich tijdig daarop voorbereiden.
Met ruimen blik moet hij de wereld bezien, trachten te begrijpen wat daar gaande is en de ontwikkelingskansen van zijn eigen volk berekenen. Allereerst moet hij dan 't oog laten vallen op de nationale bewegingen in Zuid-Afrika en Vlaanderen. Maar ook daartoe moet hij zich niet beperken. Zijn idealen moeten hem voeren, overal waar wat voor Nederland te doen schijnt.
Reeds te lang heeft Nederland zich blind gestaard op de 11 provinciën en de Indiën. De blik moet buitenwaarts geworpen worden als weleer, en wij studenten, die nog een toekomst voor ons hebben, kunnen daarin voorgaan. In dezen tijd, dat gansch de wereld op zijn grondvesten schijnt te sidderen. dat wij den dageraad reeds zien van een nieuw vak der wereldgeschiedenis, zal 't ook van ons alle krachten vergen om in de nieuwe samenleving onze plaats met eere te vervullen.
Bijna 20 jaar bestaat nu ons Algemeen Nederlandsch Verbond, dat opkomt voor onze nationale belangen in den ruimsten en wijdsten zin. 't Is treurig genoeg, dat dit Verbond dat alle ware Nederlanders in zich moest vereenigen, over de heele wereld nog niet meer dan een 15.000 leden kon verwerven. Dat kenschetst 't feit, dat in Nederland 't besef van den nieuwen tijd nog niet genoeg was doorgedrongen, dat men er nog in zijn eigen kleine kringetje voortleefde. Hieraan moet nu een einde komen! Het