Suriname.
Koloniale Staten.
(1866-1916).
Een halve eeuw heeft Suriname thans een vertegenwoordigend lichaam.
Naar aanleiding van dit feit hielden de Koloniale Staten in Mei een plechtige zitting, waarin Z. Exc. de Gouverneur eene herinneringsrede hield.
De Surinamer drukt ze in een buitengewoon nummer geheel af.
Wij ontleenen er het volgende aan:
‘Op een dag als deze ziet men onwillekeurig 50 jaren terug en vraagt zich af of alle verwachtingen zijn verwezenlijkt, alle hoop vervuld, alle illusiën bevredigd.
Het antwoord op die vraag zal nimmer een volmondig ‘ja’ zijn. Immers tusschen de gedachte en de uitwerking, het plan en de uitvoering staat de mensch met zijn onvolkomenheden, zijn kortzichtigheid, zijn afhankelijkheid van Gods beschikken op zijn wikken.
De hoofdgedachte van den ontwerper van het Regeerings-reglement was: ‘aan de bewoners van Surname al de rechten en vrijheden te geven, welke in verschillende vormen door alle tijden heen het erfgoed van de Nederlanders zijn geweest; daarbij autonomie en aandeel in de bestelling van eigen huishouden.’
Was de kolonie Suriname er rijp voor in haren schoot deze levensbeginselen te ontvangen en tot ontwikkeling te brengen? Indien thans daarop ‘neen’ geantwoord wordt, is dat geen verwijt.
In menig opzicht is sedert de ontwikkeling bevorderd, maar t.a.v. een belangrijk punt, de bestelling van eigen huishouding, heeft het algemeen erkende middel, op autonomie berustend gemeentelijk en districtsleven, ontbroken.
Is de terugblik ontmoedigend? Hierop vind ik maar één antwoord: ‘neen’. Ontwikkeling en vooruitgang zijn onmiskenbaar: de bevolking verdubbeld; het geboorte-overschot van negatiet positief geworden en aangroeiend; de uitvoerwaarde verdrie-, de opbrengst der eigen middelen vervier-, de schoolgaande kinderen vervijf- en de ontvangen en verzonden brieven verzestienvoudigd; de in omloop zijnde bankbiljetten een 4 à 5 maal grooter bedrag vertegenwoordigend; de bestuurszorg zich uitbreidend volgens den een in onvoldoende, volgens den ander in overdreven mate; de uitvoer per hoofd, goud en balata niet medegerekend, stijgende; de Nederlandsche taal, voor 50 jaren het eigendom van weinigen, thans gemeen goed geworden - met deze heterogene grepen meen ik te kunnen volstaan.
Hun graphisch beeld is geen gestaag opgaande lijn; het is een golflijn, waarvan top en dal somtijds aanmerkelijk in hoogte verschillen. Maar omdat wij nu in een diep dal zijn, is er geen reden om te gelooven, dat de rijzing zal uitblijven.
Herinneren wij ons de woorden van de moederlandsche Regeering bij de behandeling van het Regeeringsreglement in 1861: ‘Voorshands’, zoo zeide zij, ‘kan het doel waarop alle krachtsinspanning gericht wordt, geen ander zijn dan de bevordering van de innerlijke welvaart der kolonie zelve.’ Daarin is niets veranderd. Alle krachtsinspanning op landbouw en volksgezondheid richtende, moeten wij den top bereiken.
Door de houding der Hooge Regeering bleef aan Nederland tot op heden het voorrecht van den vrede verzekerd. Kunnen de gevolgen van den oorlog voor de kolonie niet geloochend worden, zij heeft niettemin reden van groote dankbaarheid. Ook goede ge-