Zuid-Afrika.
Zuid-Afrikaansche Brieven.
XXXIX.
Pretoria, 22 Mei 1916.
Het kookt hier, of beter gezegd op zijn Afrikaansch, het woelt hier. Gij, die daar te midden van den oorlogsbrand zit, die aan alle zijden de vlammen van haat ziet oplaaien, die het grimmige grommen van het geschut kunt hooren, die de ellende van het slagveld ziet, kunt u niet voorstellen wat hier gaande is. Ge hebt er geen aandacht voor, het is voor u een te klein gebeuren. Maar straks, als de oorlog tot het verleden zal behooren - er zal toch eenmaal een tijd komen, dat de vrede in het land is - dan zult ge u de oogen uitwrijven en u afvragen: Maar welk een ommekeer heeft er dan in Zuid-Afrika plaats gegrepen zonder dat ik het heb gezien? Aan alle kanten hoort ge het, ziet ge het, voelt ge het, en het geluid van de nationale eischen wordt altijd luider, en het stijgt en groeit in kracht. Dezer dagen is een mijner kennissen van het westen van de Transvaal teruggekeerd, waar zij binnenkort zal gaan wonen. ‘Die mensche daar praat net politiek’, was haar klacht als ontwikkelde Afrikaansche, die wil leeren, wil weten en wie de gezichtskring van de staatkunde te beperkt is. Maar die klacht teekende. Die politiek, waarover de menschen praten, is de politiek die erop uit is het Hollandsch-Afrikaansche ras in stand te houden met al zijn tradities. Vraag het aan de winkeliers hier ter stede en zij zullen u vertellen, dat zij tegenwoordig gedwongen worden om Hollandsch te spreken. De Regeering is door den Volksraad opgedragen een rondschrijven te richten aan alle departementshoofden, waarin hun wordt bevolen het hun ondergeschikten recht duidelijk te maken, dat alle brieven, in het Hollandsch gesteld, in die taal moeten worden beantwoord en dat de ambtenaren, die in het Hollandsch worden toegesproken, in die taal moeten bescheid doen.
Het klinkt heel eenvoudig, maar de praktijk is zoo eenvoudig niet. Onlangs zat een Hollandsche Afrikaner in den trein van Johannesburg naar Pretoria, hem werd in het Engelsch zijn kaartje gevraagd. De Afrikaner trok zijn schouders op en verlangde in het Hollandsch te worden toegesproken. De spoorbeambte verstond geen Hollandsch en nam den Afrikaner, bij aankomst te Pretoria, in hechtenis, omdat hij geweigerd had zijn spoorkaartje af te staan, toen hem daarom door den daarvoor aangestelden ambtenaar werd gevraagd. De zaak kwam voor den Magistraat, die zich onthield van een beginsel-uitspraak. De Magistraat sprak den Afrikaner, den heer Smal, vrij, omdat de spoorbeambte hem niet had mogen in hechtenis nemen, doch overeenkomstig de bepalingen der wet, alleen boete had mogen eischen.
Een kleinigheid zult ge zeggen, doch de zaak is van belang, want er zullen er meer komen, die willen, dat zij in den trein en aan de staties in hun eigen taal worden toegesproken, en dan zullen de ambtenaren òf Hollandsch moeten spreken, òf, wanneer zij dit niet kunnen, Hollandsch moeten leeren. De wet stelt voor alle staatsambtenaren een zekere mate van kennis der Hollandsche taal verplichtend, vijf jaar na de inwerkingtreding der wet op ‘den civielen dienst’. Die wet is in 1912 aangenomen, de tijd begint dus op te schieten en ieder die niet aan de vereischten van het examen kan voldoen, verbeurt het recht op bevordering. Een oogenblik scheen het alsof die wet in het vergeetboek was geraakt, doch met het bovenbedoelde rondschrijven is er door de Regeering aan herinnerd. De Hollandsche onderwijzers zeggen, dat zij in den laatsten tijd veel ambtenaren krijgen, die bij hen les in het Hollandsch komen nemen. Die ambtenaren voelen, dat het thans ernst begint te worden. Het is niet alleen de Regeering, die deze eischen stelt, doch het gansche volk.
Nog niet zoo heel lang geleden werd op de Normaalschool alhier het Hollandsch zeer stiefmoederlijk bedeeld. Dank zij het optreden der leerlingen is daarin langzamerhand verbetering gekomen en thans is de geest daar zoo geworden, dat er een Vereeniging verrees ter beoefening van de Hollandsche en Afrikaansche letterkunde. Het bestuur dier Vereeniging bestaat uitsluitend uit Hollandsche Afrikaners.
De zin voor ontwikkeling is verheugeniswekkend groot. Wij hebben sedert eenigen tijd hier ter stede een Afrikaanschen Dameskring, die elke maand een avond geeft, welke dienstig wordt gemaakt aan geestelijke wrijving. De Z.-Afr. Vrouwen Federatie werkt in dezelfde richting. Bizonder in trek zijn tegenwoordig bij deze en andere Vereenigingen geschiedkundige avonden. Beide Vereenigingen bereiden thans een reeks van levende schilderijen voor, waarin tooneelen uit de Afrikaansche geschiedenis zullen worden vertoond. Voor het doek draagt een persoon een gedeelte uit de geschiedenis voor, hetzij van den een of anderen Afrikaanschen dichter, hetzij van een schrijver van een geschiedkundigen roman. Terwijl hij voordraagt, gaat telkens het doek open en het voorgedragene wordt in levende beelden vertoond op het tooneel. Deze reeks levende schilderijen, welke worden ontworpen door Afrikaansche schilders, zullen dan worden gefotograveerd en op prentbriefkaarten vermenigvuldigd. Met deze prentbriefkaarten vóór zich zullen de menschen buiten soortgelijke tafereelen in beeld kunnen brengen.
Een andere verblijdende beweging is het streven om zich los te maken van Europeesche voorbeelden en te trachten zich zelf te zijn. Onlangs heeft te Potchefstroom een der Afrikaansche schilders, J.H. Pierneef, een lezing gehouden over nationale kunst.