Een andere leerling, de heer Gilmore heeft ‘De zevende Bliscap’ in Engelse poëzie overgebracht. Doch niet alleen tot de oudere litteratuur beperken Van Noppen's voortreffelike leerlingen zich.
Zo heeft Mrs. Symmers de brieven van Kartini, onze Indiese, vroeggestorven pedagoog vertaald, Miss Franke een uittreksel van Prof. Kalff's ‘Geschiedenis der Nederl. Letterkunde’ gemaakt en last not least is Borel's Zusje, dat al een eind de weg der vergetelheid was opgegaan, in een nieuw Amerikaans kleed gestoken.
Dat Van Noppen's vertalingen zich in een grote belangstelling mogen verheugen, blijkt uit het felt, dat ‘Het leven van Vondel en zijn Tijd’ uit het Engels in het Hindoes door de Hindoese geleerde Benoy Sarkar (door Prof. v.N. één van de vler grootste mannen van ‘Modern India’ genoemd), is vertaald en uitgegeven, terwijl Arthur Hadley naar de ‘Lucifer’ een toonzetting heeft gemaakt, die door het eerste orchest in Carnegie Hall te Nieuw-York is gespeeld.
Een studiebeurs van 1000 dollar is hier in Nederland beschikbaar gesteld om iemand de gelegenheid te geven zijn studiën in Leiden voort te zetten, op het gebied van de Nederlandse Taal, Geschiedenis en Letterkunde, om mettertijd krachtige propagandisten te worden voor de zaak, welke door het Koningin Wilhelmina-Lektoraat wordt voorgestaan. De heer v. Noppen is overtuigd, dat, indien er van onze kant gedurende enige jaren een of meer studiebeurzen worden beschikbaar gesteld, dit voorbeeld in Amerika navolging zal vinden en dat een geregeld bezoek van Amerikanen aan ons land met het oog op de Nederlandse kultuur niet tot de onmogelikheden behoort. De heer Gilmore, door Prof. v.N. ‘the brightest student out of 13000 at Columbia’ genoemd, is, helaas, wegens langdurige ongesteldheid verhinderd van de hem aangeboden studiebeurs voorlopig altans gebruik te maken. Nadere beschikkingen omtrent deze beurs worden nog afgewacht.
Op een van zijn lezingen, die tot doel hadden een leerstoel in Michigan te vestigen zegt Prof. v.N. over Holland het volgende:
‘De Hollanders zijn een natie, die minder van God hebben ontvangen en meer aan de mens hebben gegeven dan enig ander volk op God's aardbodem. In evenredigheid hebben ze meer rechtsgeleerden, schilders, dichters, staatslieden en veldheren voortgebracht, dan één ander land ter wereld, zelfs Griekenland niet uitgezonderd. Niettegenstaande al wat Holland heeft gedaan in het vestigen van onze grootste stad en het rijkst gemenebest, ondanks haar aandeel aan ons burgerrecht, onze beschaving, onze uitvindingen, onze rechtspraak, kunst, wetenschap, handel en landbouw, niettegenstaande dit alles, wordt er nagenoeg geen aandacht aan haar Taal, Geschiedenis en Letterkunde in onze universiteiten besteed.’ Van Noppen, doorgaand de roem van Holland te verkondigen, trekt een vergelijking tussen de Leidse Universiteit en de Amerikaanse Universities, en zegt dat de Leidse meer studenten van onderscheiding heeft voortgebracht dan alle Amerikaanse tesamen!
We mogen het een grote toevalligheid noemen, dat Prof. Van Noppen in het begin van de wereldoorlog, juist zijn werk, waaraan hij tien jaren had gearbeid, en waarin de eeuwige strijd tussen het stoffelike en geestelike in de menselike natuur, tussen de individuele en universele machten worden beschreven, had voltooid. Van Noppen noemt het een ‘musical drama’, een opera, genaamd Armageddon. Het stuk speelt volgens ‘The Montgomery Advertiser’ in het oude Egypte en Palestina, doch er door heen ziet de lezer en toeschouwer Amerikaanse toestanden.
Om een brok Hollandse geschiedenis voor de Amerikanen te verlevendigen heeft Van Noppen het plan ontworpen een standbeeld van de laatste Gouverneur in Nieuw-York te doen plaatsen. Bij zijn laatst bezoek in ons land vond zijn voorstel weerklank bij de Regering, zodat de 5de Desember 1915 het borstbeeld van Peter Stuyvesant, vervaardigd door een van onze grootste beeldhouwers, Toon Dupuis, in St. Mark's in-the-Bouwerie, waar de oude held is begraven, werd onthuld. Hoewel verscheidene dagbladen in ons land uitvoerig de onthulling van het borstbeeld van Peter Stuyvesant hebben beschreven, wil ik U toch nog een enkele blik doen slaan op de kleine, historiese plek in het verre Westen, waar een groot Nederlander heeft geleefd, gestreden en geleden. Op de 5de Desember kwamen bijeen mannen en vrouwen, waarvan menigeen dezelfde naam droeg, die Stuyvesant vóór 268 jaren dikwijls had uitgesproken, toen hij goeverneur van Nieuw-Amsterdam was. In de kerk van St. Mark's-in-the-Bouwerie, op de plaats waar vroeger Stuyvesant's eigen kapel had gestaan, werd in tegenwoordigheid van vele Hollandse en Amerikaanse autoriteiten door Ridder van Rappard, de Hollandsche minister in Washington, uit naam van Koningin Wilhelmina het standbeeld onthuld. De eigenlike onthulling, het wegnemen van de rood-wit en blauwe vlag, die het bronzen borstbeeld bedekte, geschiedde door twee van Stuyvesant's kleindochters van de zevende generatie, nadat de Hollandse minister zijn toespraak had geëindigd. Toen schouwde het grote, uitdrukkingsvolle gelaat van de stoere Puritein wederom op het altaar als voorheen.
Daarna hield Prof. Van Noppen een rede, waarin hij o.a. het volgende sprak: ‘De geschiedenis van het oude Nieuw-York is nog nooit geschreven. Amerikaanse geschiedschrijvers hebben op een oppervlakkige wijze dit belangrijke onderwerp behandeld, waardoor vele waanbegrippen en onjuiste voorstellingen in het leven zijn geroepen. Pieter Stuyvesant en de medeoprichters van de republiek stonden wat beschaving, zeden en gewoonten aangaan, ver boven de aanmatigende pelgrim of de verwaande Cavalier van die tijd. Ik zeg niet, dat ze groter waren, maar ze waren beschaafder en ik zeg dit niet zonder er bewijzen voor te hebben.
Menigeen van de oprichters van het oude Nieuw-York had in Leiden gestudeerd, toen de grootste universiteit van Europa. Als zodanig waren het mannen van ontwikkeling. Peter Stuyvesant in zijn ware gedaante was niet de man, zoals Washington Irving hem geschilderd heeft - een stoer, verweerd, kop-