streven van ons Verbond en zijn orgaan zoo beminnelijk openbaarde. Onze Voorzilter antwoordde daarop met o.m. te gewagen van de onuitwischbare herinnering, die Deventer achtergelaten heeft, toen het in 1904 het Nederlandsch Taal- en Letterkundig Conhres heeft ontvangen.
Na de bezichtiging van het inwendige van het Stadhuis met zijn oud-Hollandsche wandkasten, zijn beroemde schilderij Deventer/Magistraat uit 1667 van Terborch en zijn merkwaardige openbare boekerij (voormalige Athenaeumbibliotheek), tinkelde uit de Hemony-klokken van den toren der St. Lebuïnuskerk het A.N. V.-lied door den klaren Lentemorgen, die het geheele Marktplein en de herstelde gothiek der kerk in een lijn licht zette.
De stemming was er van het eerste oogenblik der ontmoeting en kennismaking en heeft ons geen oogenblik verlaten. De vergadering droeg er in geheel haar verloop het kenmerk van.
Tot de bekoringen van elk congres, vooral in de provincie,, rekenen wij een wandeling door de stad onder deskundige leiding.
Wat hebben de heeren Alberts en Wolff, bestuursleden van Vreemdelingenverkeer, den afgevaardigden aan zich verplicht door hun oud-Deventer zoo te laten zien en bewonderen!
Toen volgde de feestmaaltijd, met een getal deelneemsters en deelnemers, dat ook al weer de verwachting overtrof.
Wat werd ook daar weer de stamverwantschap levendig gevoeld, nu Vlamingen en Afrikaners door zulke kloeke mannen mede vertegenwoordigd waren.
Na den dronk door den Voorzitter op onze Koningin uitgebracht, werd het volgend telegram verzonden:
‘Aan Hare Majesteit de Koningin,
Den Haag.
Groep Nederland van het Algemeen Nederlandsch Verbond, aan Hare Majesteit haar eerbiedige en diepgevoelde hulde brengende voor de wijze waarop Zij in deze tijden van velerlei drukkenden rampspoed, steeds haar volk voorgaat in toewijding en plichtsbetrachting, spreekt hare beste wenschen uit voor Haar en Haar doorluchtig Huis.
KIEWIET DE JONGE, Voorzitter.’
Dit huldetelegram werd met den volgenden brief beantwoord:
's-Gravenhage, 23 Maart 1916.
‘Hare Majesteit de Koningin heeft mij opgedragen het Bestuur van “Groep Nederland” van het Algemeen Nederlandsch Verbond Hoogstderzelver oprechten dank over te brengen voor het op 18 Maart j.l. aan Hare Majesteit gezonden telegram.
Hare Majesteit is zeer erkentelijk voor de hierin neergelegde gevoelens van waardeering van Harer Majesteits streven, om ook in deze moeilijke tijdsomstandigheden Haar beste krachten te wijden aan het welzijn van het Nederlandsche volk.
De Particulier Secretaris van H.M. de Koningin:
(w.g.) VAN GEEN.’
Nieuwe verrassing bood de schouwburgzaal, toen we daar half negen binnentraden. Welk een feestelijke aanblik! Warmkleurige Deventer-tapijten hingen van de galerij neer, groen, bloemen en toepasselijke spreuken sierden de wanden, gemakkelijke stoelen en rustbanken om kleine tafeltjes, keur van gezellige zitjes, hadden de zaal in een gastvrij salon herschapen. En een voortreffelijk strijkje ontving ons met het A.N. V.-lied.
Hoe zijn den ganschen avond onze oogen en ooren te gast gegaan aan levende schilderijen, waarvoor Deventer's frissche jeugd zoo kleurig en fleurig materiaal bleek, en aan muziek, zang en dans.
Drikusman, de aanvoerder van de Overijselsche boeren en boerinnetjes, die zoo onverwacht de zaal kwamen binnenstuiven, mocht wel zingen:
Kiek noe maor goed! opletten eur!
Wie zet ons beste bieentjen veur.
Ie mot maor goed toekieken!
Ging ik in bijzonderheden afdalen, namen noemen, ik zou vreezen plaats te kort te komen en personen te vergeten. En wat zouden we hooger moeten aanslaan: de behoorlijke guitaarspeelster, die het schalksche liedje van het Haesken zong of de oude keukenmeid in haar schilderachtige hofjeskamer; den aemechtigen inhoud van de Diligence, die Laurillard deed herleven of Thomasvaêr en Pieternel; het blijde kind voor het eerst in de lange broek, dat den Verbondsvoorzitter zulk een zoete herinnering aanbood of de groep jonge dames in verscheidenheid van nationale kleederdracht om Hollands vlag geschaard, die zich op nog verkrijgbare prentbriefkaarten lieten vereeuwigen?
Hoevelen moeten lang te voren hebben geoefend om zulk een kunstavond, waarop in beeld, woord en toon de oud- en nieuw-Nederlandsche geest zoo voortreffelijk tot uiting kwam, zulk welslagen te verzekeren!
Maar twee moeten genoemd: mevr. Van Hooff-Gualthérie van Weezel, de ijverige secretares der Afdeeling Deventer en de hoffelijke leider van den avond, de heer W.J. Lugard. Hoe beheerschte hij zijn jeugdige gezellen van den spele in hun kleurige kleederdrachten, hoe hoofsch wist hij met bloemtuilen de damessolisten te beloonen, hoe reeg zijn geestig woord de vele en velerlei nummers tot een snoer van genietingen!
Deze avond van beschaafd jolijt en fijnen kunstzin, een waardige tegenhanger van Leeuwarden in 1914, legt volgende ontvangsters een niet geringe verplichting op.
Onvergetelijk blijft de Bondsdag van 1916 ‘in 't land van Aoveriessel’.
Dordt, Maart 1916.
C. VAN SON.