die ze had geschreven en de Hollander, die met hem spelleider zou zijn, waren het al spoedig niet met elkaar eens. De Hollander wilde het breed gebaar, wilde innigheidsvertoon, de Afrikaner was hier dwars tegen, niet omdat hij het niet mooi vond, maar ‘ons mense maak nie so nie’. Dat is het. Wanneer een Afrikaner een diep-droevige tijding komt mededeelen, zal hij zich wachten, die smart te uiten. Hij zal ernstig zijn, maar vertoon zijner innerlijke gevoelens zal hij vermijden. ‘Anders lag ons mense later vir hom uit.’ Zoo zal geen Afrikaner in tegenwoordigheid van anderen innigheidsblijken tegenover degene die hij lief heeft laten zien. Maar ook zijn vreugde en geestdrift zal hij versterken. Een Hollandsche bezoeker reisde door Transvaal met een jongen Afrikaner, die pas uit Holland, waar hij gestudeerd had, terug was. Buiten op een boerenplaats ontmoette de jonge Afrikaner een strijdmakker met wien hij den geheelen oorlog had doorgemaakt en dien hij na dien tijd - het was zes jaar na den vrede - niet meer had gezien. De begroeting ergerde den Hollander, die uitriep: ‘Maar jelui willen mij toch niet wijsmaken, dat jelui mekaar in geen zes jaar hebt gezien of gesproken?’ En toch was het zoo.
Na de jongste verkiezingen voor den Volksraad werden op het Kerkplein alhier de uitslagen door middel van een projectielantaarn bekend gemaakt. De eene uitslag na den anderen was tegen de Nationalisten. De stemming onder dezen werd neerslachtig, te meer, omdat aan de andere zijde van het plein, waar de Unionisten hun plek hadden, telkens luide juichkreten opgingen. Daar verscheen plotseling op het doek aan den Nationalisten-kant het bericht, dat Dr. Visser, Nationalist, in een der voorsteden van Johannesburg gekozen was, een bericht, dat later onjuist bleek. Een zwak gejuich ging onder de aanwezige Nationalisten op. De geestdrift en opgetogenheid waren inwendig. Maar een Hollander, die er bij stond, riep zijn Afrikanervriend naast hem toe: ‘Maar juich dan toch kerel, schreeuw dan’. De Afrikaner keek hem aan en dacht zeker weer: ‘Ons mense maak nie so nie.’
Ik heb eens met een Afrikaner van groote ontwikkeling, een man die zijn volk en zijn geschiedenis door en door kent, over deze ingetogenheid gesproken. Hij verklaarde die karakter-eigenschap, die noch van Hugenoten-oorsprong, noch van Hollandsche afkomst is - want de zoogenaamd nuchtere Hollander is een vaatje buskruit bij een Afrikaner vergeleken - uit den omgang van de Afrikaners met den onbetrouwbaren Zuid-Afrikaanschen inboorling. Tegenover deze mocht de Boer nimmer laten merken, welke indrukken hem beheerschten. Hij moest uiterlijk ondoorgrondelijk blijven. Die eigenschap heeft de Boer behouden door den omgang met vreemdelingen, die hem maar al te vaak hebben willen bedriegen, in den goeden ouden tijd. Het leven op de eenzame plaats heeft het karakter natuurlijk zijn verder beslag gegeven in dit opzicht.
Wellicht dat de leden van de twee Hollandsche ambulances, die hier in den Zuid-Afrikaanschen oorlog zijn gekomen, zich de teleurstelling herinneren over de uiterlijk koele ontvangst, die zij bij hun reis naar de hoofdstad der Zuid-Afrikaansche Republiek hebben genoten. Die Hollanders waren met vurige geestdrift hier gekomen en hadden diezelfde geestdrift hier verwacht over de werkelijk grootsche en stamverwante daad van Holland. Later zullen zij wel hebben gehoord, dat aan de kleinste stationnetjes Boeren ter ontvangst aanwezig waren, oude Boeren, te oud om op kommando te gaan, die uren en uren ver waren komen rijden om een stillen groet te brengen, maar niet om te juichen. ‘Ons mense maak nie so nie.’
Men moet door den uiterlijken schijn kunnen zien. En voor den goeden opmerker zijn er telkens en telkens weer teekenen, die het diepere gevoel bewijzen. Vandaag nog heb ik op kantoor een Boer gehad uit het noorden van Transvaal. Hij heeft een uur lang bij mij zitten praten en toen hij weg zou gaan, vroeg hij zoo net als terloops, welke de laatste berichten over de overstroomingen in Holland waren. Alleen zijn stem had een bijna onmerkbaren klank van groote deelneming, maar zijn uiterlijk verraadde niet, dat hij meeleefde. Maar ik wist, dat zijn bezoek alleen die berichten uit Holland gold.
OU-BOET.