heid van de Afrikaners niet ontzien. Hij was Nederlander, gezagvoerder van een Nederlandsch schip, komende in de haven van een eertijds Nederlandsche kolonie, door Nederlanders gesticht; hij sprak voor een gehoor van Hollandsch-sprekende Afrikaners en van Engelschen, burgers van een land, waar de grondwet aan de twee talen gelijke rechten toekent. Zijn toost had in het Nederlandsch moeten beginnen. Was hij dan in het Engelsch overgegaan, dan had niemand, dunkt ons, eenige aanmerking kunnen maken.
Zooals hij nu heeft gedaan, kan hij zich alleen beroepen op een slappe gewoonte van al te veel onzer landgenooten - de Afrikaners zijn ook hierin waarlijk onze stamgenooten - om onze eigen taal, ook waar het geen pas geeft, achterbaks te houden.
* * *
Ter aanvulling van het bovenstaande volgt hieronder een gedeelte van het verslag, dat De Burger van 28 Januari van de feestelijkheid gaf:
De Jan Pieterszoon Coen stoomde gisterenochtend vroegtijdig de Kaapse haven binnen. Aanstonds werd het schip gemeerd aan een der lange stijgers, die er voor berekend zijn om de grootste schepen, die ooit hier verwacht werden, tot aanlegplaats te dienen. Reeds vroeg verdrong zich een dichte mensenmassa aan de doktreinen, om zich naar de dokken te begeven en was er een voortdurende stroom van motorkarren naar de aanlegplaats van de Coen. Het denkbeeld, dat hier een schip te zien was van grote afmeting en van bizondere schoonheid, geheel en al in Nederland gebouwd, scheen vooral de oude Afrikaanse bevolking ten zeerste aan te trekken, en waren klaarblijkelik Afrikaners met goede oude namen van heinde en verre gekomen om de Nederlandse vlag over 't fraaie schip te zien wapperen. 't Toneel op 't schip zelve zal wel nooit door iemand worden vergeten. De gastvrijheid van de gezagvoerder en zijn officieren was onbeperkt en kon slechts opwegen tegen de bewondering, die door alle bezoekers van het schip werd betoond...
Het bleek dan ook dat 't wel tijd was dat zij eens konden zien wat Nederland probeert op 't gebied van de moderne scheepsbouw en de scheepvaart in 't algemeen. Nederland behoort als zeevarende mogenheid tot de eersten van de wereld, staat derde in de rij der staten, wier schepen door het Suez-kanaal varen, en 't werd meer dan tijd, dat dit ook in Zuid-Afrika bekend zou worden. Nederland neemt ook 'n voorname plaats in wat de bouw van moderne zeekasteelen betreft en ook dit feit vereist 'n grotere bekendheid. Men kon dus nooit 'n betere gelegenheid verschaft hebben om het volk van Zuid-Afrika deze feiten duidelik onder 't oog te brengen, dan door het ter bezichtiging stellen van de J.P. Coen, het nieuwste en grootste schip, dat op Nederlands Indië vaart en dat geheel en al in Nederland vervaardigd is. De goede gedachte van de beheersers der Stoomvaartmaatschappij Nederland, om de inwoners van Zuid-Afrika uit te nodigen tot een bezoek aan hun keurig schip, zal ongetwijfeld goede gevolgen hebben, zowel voor Zuid-Afrika als voor de Nederlandse scheepvaart.
Onze vruchtboeren in de Westelike Provincie zijn vooruitstrevende mensen, die er steeds op uit zijn, om nieuwe afzetgebieden voor hun zo hooggeroemde producten te vinden. Van elke gelegenheid trachten zij gebruik te maken om hun waar naar andere landen te vervoeren en aldaar ingang te doen vinden. Deze hoogst prijzenswaardige energie bleek ook gisteren weer, toen eenige duizenden kistjes vruchten, verpakt en verzonden door het Donkerhoek Sindikaat, Simendium, aan boord van de J.P. Coen gebracht werden ter overbrenging voor Nederlands Indië. Op het eerste gezicht lijkt dit veel op ‘turf in het veen’ brengen, doch in Indië groeien geen perziken, noch peren of appels en zal de bezending per J.P. Coen moeten tonen of ook Indië een afzetgebied voor de kaapse vruchten kan worden. Wie niet waagt, die niet wint.
* * *
Een groot aantal gasten vereenigden zich in de eetzaal der eerste klasse, aan een keurig noenmaal. Daar waren behalve den Burgemeester van Kaapstad, President Reitz, Consul-Generaal Van Oordt van Lauwenrecht, Vice-Consul Jac. Loopuyt, Dr. Malan (hoofdredacteur van De Burger), M. Wartena (ass. hoofdredacteur van De Burger), Dr Fruin, voorzitter van de Afd. Kaapstad van het Algem. Nederl. Verbond en anderen.
De gezagvoerder, de heer Uylkes, opende de rij der toespraken in 't Engels en zeide, dat hij als Hollander, die voor de eerste maal in deze streken kwam, verwonderd was over de vele echt Hollandse namen, die hij op zijn kaarten gelezen en hier gehoord had. Dit deed hem hier zich meer thuis gevoelen, dan in elk ander vreemd land (hoor! hoor!). 't Was hem duidelik gebleken dat een verandering van vlag niet noodzakelik verandering van karakter of taal met zich meebracht. Hij stelde 'n dronk in op ‘Land en ingezetenen’.
President Reitz, bij zijn opstaan met toejuiching begroet, sprak ongeveer als volgt:
Kaptein en officieren. - De burgemeester, die verplicht was te vertrekken vóór de maaltijd voorbij was, heeft mij gevraagd een paar woorden te spreken en de kaptein en officieren alhier te verwelkomen. Wij in Kaapstad en Zuid-Afrika in 't algemeen zijn verblijd dat wij, als 'n gevolg van de moeilijke omstandigheden in Europa, 't geluk hebben de kaptein, de officieren en 't schip hier te zien (hoor! hoor!). Ik hoor dat er een geregelde dienst zal komen tussen Holland en Zuid-Afrika en daarom heb ik vast 'n vaatje pekelharing besteld (gelach). Ik ben die nog niet vergeten. Wij zijn verblijd vertegenwoordigers van het land van onze voorouders hier te zien met z'n mooi schip. Ik geloof dat in vroegere jaren de grote schepen aan de Clyde gebouwd werden. Tans is ons getoond dat Holland dit ook zelf kan doen. Ik hoop dat er een geregelde dienst naar Zuid-Afrika zal komen. Dit is nu niet om de pekelharing (gelach), maar omdat wij er reeds zo lang naar verlangd hebben. Ik weet dat de Hollanders 'n beetje voorzichtig zijn, maar daar is 'n oud hollands spreekwoord, dat zegt: ‘Die niet waagt, die niet wint.’ Er moest reeds lang