trekkingen aan te knoopen, welke in vele gevallen ook hun persoonlijke aanwezigheid in Budapest vereischten.
Van blijvend belang zal waarschijnlijk de invoer van fok- en melkvee blijken te zijn. Verschillende groot-grondbezitters schaften zich groote hoeveelheden stamboekrunderen aan, welker uitstekende hoedanigheid, indien deze zich op hetzelfde peil laat handhaven, van grooten invloed op den Hongaarschen veestapel kan worden.
De verdere invoer bepaalde zich hoofdzakelijk tot alle soorten van levensmiddelen en andere verbruikswaren, waarvoor in Holland, hetzij tijdelijk of voortdurend, geen uitvoerverbod bestond. Een in Holland opgericht en in Budapest werkzaam bemiddelingskantoor maakte zich door bevordering en vergemakkelijking van den invoer uit Nederland buitengewoon verdienstelijk.
Tengevolge van de door dien invoer ontstane sterke vraag naar betaalmiddelen in Nederlandsch geld, steeg de koers van dit laatste tot een ongekende, zoodat in het begin van 1916 voor honderd gulden niet minder dan driehonderd vijfennegentig kronen verlangd werden. Naar het schijnt was daarmede echter het hoogste punt bereikt, daar sedert dien een belangrijke daling vast te stellen valt.
De Hollandsche kolonie in Budapest hield zich ongeveer op gelijke sterkte. Zij bleef voor ernstige tegenslagen bewaard, terwijl het verkeer met de Hongaarsche kringen op denzelfden voet van wederzijdsche achting en toegenegenheid werd voortgezet als tot dusver het geval was. Tegen het einde des jaars werd bekend, dat in Nederland eene vrijwillige ambulance werd samengesteld, die het beheer van het Reservelazaret No. 4 in Budapest op zich zou nemen. Een ter ondersteuning van dit menschlievende doel onder de Nederlanders te Budapest en Weenen gehouden inzameling, bracht eenige duizenden kronen op, welke den leiders der ambulance, Prof. Lans en Dr. Van de Moer, werden ter hand gesteld. De ambulance zelf kwam begin Januari 1916 te Budapest aan, waar zij door haar groote menigte voortreffelijk geschoold personeel en de bijzondere degelijkheid harer uitrusting, een zeer gunstigen indruk maakte.
Het is niet mogelijk het Nederlandsche leven in Hongarije te gedenken, zonder een woord van erkentelijkheid aan den Consul-Generaal, den heer J. Clinge Fledderus te wijden, die ondanks de buitengewone toename zijner ambtsbezigheden tengevolge van den oorlog, de hartelijke gastheer bleef, wiens familiekring voor degenen, die vaderlandsche gezelligheid zochten, te allen tijde openstond.
A. VAN HOOGSTRATEN,
Budapest, 15 Jan. 1916. Vert. A.N.V.