Aan de nagedachtenis van Indië's vriend Mr. Conrad Theodoor van Deventer.
Vereenigd in één sterken liefdeband
dwalen wij voort door 'n vreemd, geheimvol land
- die 't edelst zijn van geest en hart vóóraan -
en zoeken naar het eeuwig-schoon Bestaan.
Dit geeft de wijding aan het korte leven,
dit geeft de kracht aan àl ons zwakke streven,
zoodat wij hun vol dank en liefde zijn,
die ons naar 't Licht geleiden dóór den schijn.
Want de ééne Liefde, waar elk hart naar smacht,
is, als het licht in kleure' en schaduwpracht,
de diepste kern van alle aardsche zaken:
slechts in den schijn kan men het wezen maken.
Wie goed en dadenrijk zijn leven richt
is gids op reize naar 't inwendig Licht;
hem lokt de bloemengeur door 't bladgeruisch
aanzwevend uit den hof van 't goed, lief Thuis.
Gij hebt mijn volk den hoogsten dienst bewezen,
de schoonste les in levenskunst gelezen:
want wie het diepst zijn mensch'lijkheid doorleefd'
heeft ook het meest naar 't hemelsch Heil gestreefd.
In liefde voor het Indische aarde-land
vondt gij een pad naar aller Vaders land:
dat gij nu ook aan 't Eind der reis moogt staan
is aller wensch, wien gij zijt vóór gegaan.
Van ons, mijn vriend, is geen luidruchtig woord
tot lof uws levens bij uw asch gehoord;
maar wèl de Daad, die gij zóó schoon verkondde,
zij eens onze eere en dank aan u bevonden.
En bloemen, zwijgend op uw baar gelegd,
vertolken wat geen woord ooit schooner zegt
tot troost dergenen, wie uw heengaan smart:
den laatsten heilgroet van ons vriendenhart.
Uit naam mijner landgenooten:
NOTO SOEROTO.
(Het Nederl.-Ind. Huis Oud en Nieuw).