Groot-Brittanje woont en daar les in het Fransch geeft of heeft gegeven, is blijkbaar nog onder den indruk van wat Lord Salisbury indertijd over stervende naties heeft gezegd en het schijnt aan hem voorbij te zijn gegaan, dat men sedert algemeen heeft erkend, dat de Engelsche minister zich vergiste.
Onder die wrakke naties rangschikt de heer Sarolea ons land. Na ons bloeitijdperk van eenige eeuwen geleden hebben wij eigenlijk nooit meer iets van beteekenis voortgebracht behalve in onze hyacinthen en tulpen. Wij hebben niet één grooten man gegeven aan wetenschap, letterkunde of wijsbegeerte. Aldus dr. Sarolea. Bizonder slecht is hij over onze kolonisatie te spreken. Spanje en Portugal koloniseerden nog uit hoogere beginselen, uit beschavingsidealen, Nederland alleen uit heb- en roofzucht.
Nu moeten wij erkennen, dat onze ondernemende voorouders met hun koloniale politiek geen zeer edele drijfveeren hadden. Zij zonden hun schepen uit en richtten vervolgens in de verworven gewesten een bestuur in om zaken te doen, zoo ongeveer als tegenwoordig een handel- of mijnbouwmaatschappij doet. Maar deden niet de koloniseerende landen dat vroeger alle zoo? En nu nog? Dat wij bij den heer Sarolea en gewis vele andere vreemdelingen, als ook landgenooten, op dit stuk in zoo'n kwaad blaadje staan, komt dat niet weer van onzen afkeer van reklamemaken, waarover wij het elders in dit blad hebben? Als wij andere volken, bij hun zuiver baatzuchtige koloniale politiek, hooren spreken van hun taak om de beschaving in de wereld te verspreiden, gevoelen wij weerzin. Wij doen daar niet aan mee, maar het gevolg is dat wij bij de Sarolea's te boek staan als menschen, die bij onze zaken ons niet door hooge gevoelens laten leiden. Die andere volken, dat zijn nog eens edele koloniseerders! Neem b.v. Timor, waarvan de eene helft Portugeesch bezit en de andere Nederlandsch is. Daar zou dan toch zoo duidelijk mogelijk het verschil moeten blijken, en het is bekend hoe beschamend daar de vergelijking voor Portugal uitvalt.
Behoeven wij te zeggen, hoe al sedert tientallen jaren in ons koloniaal bestuur een hooge opvatting van onzen plicht tegenover de bevolking zich baan breekt? Te herinneren, hoe klinkend bevoegde Engelschen en Franschen ons koloniaal bestuur prijzen, soms als het beste dat er is? Wat hebben de Portugeezen in Moçambique uitgevoerd? Dat weten wij uit de Afrikaander bladen genoeg. Afrikaanders, Nederlanders en Engelschen hebben grootendeels van Delagoabaai gemaakt wat het is. Hoe schrijven de Engelschen over Angola? Wat is er van de Spaansche kolonisatie op Cuba en de Filippijnen terecht gekomen?
Toevallig hoorden wij van een gesprek, dat een landgenoot verleden jaar in het buitenland met een ontwikkeld en aanzienlijk Amerikaan hield. Het ging over Portugal's koloniën in Afrika. De Amerikaan zei, dat Engeland en Duitschland - het was even voor den oorlog - die koloniën wel onder elkaar zouden verdeelen, en dat was maar goed ook, vond hij. ‘Dat zeggen vreemdelingen ook wel van onze kolonies’, merkte onze landgenoot lachend op. ‘O neen’, antwoordde de Amerikaan, ‘dat is wat anders; het is bekend, dat uw land goed voor zijn kolonies is. Portugal niet.’ Dat wist die Amerikaan, die nooit in ons land noch in onze kolonies was geweest, de heer Sarolea weet er niets van.
Wat deze Belg verder van ons land zegt, is eigenlijk te mal om te weerleggen. Van het bewijs, dat ons land aan de wetenschap geen groote mannen heeft gegeven, ontslaat ons voor het heden het Nobel-instituut. Naar verhouding van de bevolking heeft ons land - misschien het prijsuitdeelende Zweden daargelaten - de meeste Nobelprijswinners. En dat wij alleen in de bollenteelt iets beteekenen! Meneer Sarolea is laat, zou een Afrikaander zeggen. Hij moest eens een kleine studie maken van den enormen vooruitgang, dien in de laatste tientallen jaren onze landbouw, ons zuivelbedrijf, onze nijverheid, onze scheepvaart heeft gemaakt. Op menig gebied zijn wij de heele wereld tot een voorbeeld.
Onlangs schreef een onzer bladen, dat men niet goed beseft, wat het beteekent, dat ons land het kleinste sterfte-percent heeft. Inderdaad, hoeveel zorg voor de openbare gezondheid, welke voortreffelijke maatregelen van gemeentelijk bestuur, hoeveel algemeene ontwikkeling van de bevolking steekt daar niet achter.
Men moet inderdaad een publiek van slecht ingelichte lezers voor zich hebben, om in dezen tijd met zooveel laatdunkendheid en onverstand over ons volk te durven schrijven als dr. Sarolea in Everyman.