Hulp voor de noodlijdenden op Curaçao.
Zoodra de mare in onze kolonie Curaçao doordrong, dat tengevolge van den om ons heen woedenden oorlog in Nederland gebrek zou worden geleden, dat het moederland een bangen tijd tegemoet ging, dat steuncomité's hier in Holland werden opgericht, om voor de in hun levensonderhoud bedreigde landgenooten gelden te verzamelen, sloeg men ook in Curaçao de handen aan het werk. Zonder ook slechts een oogenblik er aan te denken, dat men zelf gebrek zou kunnen lijden, werden duizenden verzameld en naar Holland gestuurd, werden geregeld nieuwe geldzendingen voor het Koninkl. Nat. Steuncomité beloofd. Waarlijk, men kan zich geen beter bewijs denken van den nauwen band, die dat kleine stukje Nederland daar in het verre westen verbindt met het moederland, dan die onbaatzuchtige spontane uiting van deernis, van medegevoel met het bedreigde Holland, dan dit onmiddellijk klaar staan om de helpende hand te reiken. En ieder, die in Curaçao bekend is, weet, dat dit niet is een plotseling oplaaien van een stroovuurtje van geestdrift, maar een krachtige uiting van een steeds bestaand gevoel van oprechte vaderlandsliefde, van zich Nederlander gevoelen in den besten zin des woords, dat daar ginds de harten van onze stamgenooten bezielt, en in de ure des gevaars tot uiting kwam. Moge Nederland toonen, de beteekenis van die daad te beseffen, te waardeeren.
Helaas, al spoedig bleek het, dat ook Curaçao zelf den terugslag zou gevoelen van den alles ontwrichtenden oorlog. Handel en uitvoer verminderden of stonden stil, afzetgebieden voor landbouwproducten werden gesloten, het werk aan de phosphaatmijnen moest worden gestaakt, duizenden werden broodeloos. En zelfs voor onze kolonie ongekend lange periode van volkomen droogte deed daarbij elk vooruitzicht op een oogst van veldgewassen verloren gaan. Gebrek, nijpend gebrek begon te heerschen.
De Regeering, gesteund door het voor eenige jaren, met medewerking van het Alg. Ned. Verbond hier te lande gestichte ‘Ondersteuningsfonds Nederlandsche Antillen’ hielp waar zij kon. Doch dit bleek niet voldoende. Versterking van de bestaande hulpmiddelen bleek dringend noodig. De Minister van Koloniën richtte in Nederland een comité op, om hier te lande gelden voor de noodlijdenden te verzamelen.
En Nederland heeft geholpen. H.M. de Koningin gaf ook nu weer door eene vorstelijke gift blijk van Hare groote belangstelling in onze kolonie. Van alle zijden volgden de giften en al spoedig konden langs telegraphischen weg de eerste f 10.000.- worden overgemaakt.
Ook onze Afdeelingen hielpen daaraan mede, en