den reeds langen tijd vóórdat Lord Willoughby, graaf van Parham, in de kolonie voet aan wal zette.
Slechts enkele los van elkander staande opmerkingen willen wij nog maken naar aanleiding van sommige mededeelingen van den schrijver. Wij bepalen ons daarbij tot de hoofdstukken over Suriname als de meest uitvoerige.
1o. Verhouding tusschen het Nederl. Gouvernement en de Boschnegers en Indianen! Er is een officieele band met de Boschnegers en Indianen, die in de kolonie leven. Met de Boschnegers werden indertijd verdragen gesloten. De hoofden - granmans - der 3 stammen worden door het Gouvernement benoemd, dat meestal met de wenschen van den stam en de rechten van opvolging rekening houdt. terwijl ook de dorpshoofden door het Gouvernement worden aangesteld met den titel van kapiteins. Allen ontvangen zij een officieel kostuum (uniformjas met witte broek en koetsiershoed - de granmans galacostuum met steek) met ambtsstok en de drie granmans ontvangen zelfs een jaarlijksch salaris, dat deftig op de Surinaamsche begrooting staat uitgetrokken.
Ook de dorpshoofden der Indianen ontvangen een Gouvernements-aanstelling en den kapiteinstitel met de kleeding bij deze waardigheid passende, meestal een schutterofficierspak.
2o. Godsdienstige begrippen der Indianen.
De schrijver meent, dat de Indiaan weinig behoeften heeft in de richting van geestelijke en bovenzinnelijke dingen en hij zeer nuchter en onaandoenlijk staat tegenover de leering der zendelingen, die meestal afstuit op zijn daarvoor onontvankelijk gemoed.
In de Encyclopaedie van Nederl. West-Indië, in 1914 verschenen, komt op blz. 109 e.v. in een zeer lezenswaardig artikel over Benedenlandsche Indianen een belangrijk gedeelte voor gewijd aan de godsdienstige begrippen der Indianen van Suriname, waarin allerlei gegevens over hun animisme voorkomen. Men geeft, na lezing van die studie, aan de Indianen toch nog wel een andere kenschetsing dan ‘materialistisch van aard’ als door Dr. Francken gegeven.
3o. Sexueele zedelijkheid bij de inlandsche bevolking. Deze is niet groot, zegt Dr. Francken. Algemeen wordt het vrije huwelijk gehuldigd, zegt hij, al blijven man en vrouw daarbij elkander dikwijls levenslang getrouw. En dan durft schrijver een verhoudingscijfer van wettige en onwettige geboorten geven uit den jare onzes Heeren 1885.
Het is gelukkig in de kolonie zoo erg niet gesteld als Dr. F. dit meent. Er zijn nog veel onwettige geboorten en ook vrije huwelijken, maar dan neemt men die woorden in eene andere beteekenis dan de specifiek Nederlandsche. Met het begrip ‘zedelijkheid’ heeft dat weinig te maken. Alleen de Stadhuis-sanctie ontbreekt aan die huwelijken. En daarvoor is een historische reden. Tot voor 50 jaar mocht de zwarte bevolking niet eens huwelijken sluiten. Zoo was de toestand gedurende den ganschen slaventijd. Met de vrijheid kwam de vrees voor banden en nieuwe slavernij in anderen vorm. Bovendien de mode bracht mede, dat een huwelijk veel geld moest kosten aan feesten en gerij en geschenken. De Hernhutters hebben prachtig werk geleverd om in dit opzicht langzamerhand de Europeesche begrippen te doen ingang vinden. Eerst vonden zij het zoogenaamd ‘verbond’ uit, een soort kerkelijk huwelijk, waarbij de menschen elkander trouw beloofden, en, sedert den tijd dat Gouverneur Smidt zich hiertegen verzette, hebben zij de gewone burgerlijke huwelijkssluiting zeer bevorderd. Trouwens van ambtelijke zijde wordt in de laatste 20 jaar ook alles gedaan om de huwelijkssluiting te bevorderen door de gelegenheid daartoe gemakkelijk te maken. Maar de afwezigheid in nog vele gevallen van het Stadhuisbriefje maakt de samenleving daar in de Surinaamsche omgeving nog niet onzedelijk. Elders hebben wij vroeger reeds de uitspraak durven doen dat de onzedelijkheid in Suriname niet grooter is dan in de groote steden van Nederland.
4o. Doortrekking spoor tot het Lawagebied. Op blz. 170 vertelt ons de schrijver, dat het voornemen bestaat de lijn verder voort te zetten tot aan de goudvelden in het Lawagebied. Was dat maar waar, zuchten wij! Maar voorshands nemen wij nog niet aan, dat dit voornemen bestaat.
5o. Bethesda, de Protestantsche Inrichting tot verpleging van melaatschen wordt door Dr. F. een stichting der Hernhutters genoemd. Dat is niet geheel juist. Die inrichting is tot stand gekomen door de samenwerking van Protestanten van allerlei geestesinrichting en kan daardoor een model van samenwerking worden genoemd. ‘De Protestantsche Vereeniging tot Verpleging van lepralijders’ is ook hier te lande lang geen onbekende en tienduizenden werden in de laatste 10 jaar voor die inrichting hier samen gebracht, waarbij Hare Majesteiten de Koningin en de Koningin-Moeder voorgingen. In het Bestuur in Suriname zijn nu nog vertegenwoordigd allerlei Kerkgenootschappen en verschillende godsdienstige richtingen en in het Bestuur van het Centraal Comité in Nederland is de toestand dezelfde. Maar wèl hebben de Hernhutters, of beter, heeft de Evangelische Broedergemeente de directie van de inrichting en de zorg voor de verpleging. En daarover gaat maar één roep van waardeering en dankbaarheid.
6o. Koffie. De mededeelingen van den schrijver doen denken, dat het met de koffie in Suriname gedaan is. Hij spreekt echter uitsluitend van de oorspronkelijke Surinaamsche koffie, een soort Mokka, die uitnemend was en nog maar slechts weinig voorkomt en geheel vervangen is door de Liberia koffie. Deze laatste, veel sterkere soort, is in de laatste 20 jaar prachtig in de kolonie aangeslagen. De productie neemt voortdurend toe en de tijd schijnt niet ver, dat de koffieplantages het in aantal van de cacaoplantages zullen winnen.
En nu wij over cacao spreken herinneren wij ons dat Dr. F. de schaduwboom der cacou noemt: ‘madre del cacao’ (Erythrina glauca). Die boom heet in Suriname ‘koffiemama’.
7o. Balatacultuur. Zoo noemt Dr. F. wat men in Suriname doet ten aanzien van den bolletrieboom. Maar die term moet zijn a slip of the pen. Was het maar zoo: ‘balatacultuur’, maar het is, ‘balata in-