Alkmaar's verkwanseld doophek in een Londensch Museum.
Londen. En dáár ontdekte dr. Pont het, bewonderde het, ging onderzoeken en kwam zóó tot de kennis, die hij ons daarna mededeelde. Eene fotografie geeft ons een indruk van den schat, dien wij eens bezaten. Dr. Pont doet zijn verhaal in zeer gematigde termen, zoekt zelfs naar verontschuldiging, maar één ding verklaart hij toch niet te begrijpen: moest het hek weg, waarom het dan aanstonds verkwanseld? Had het niet kunnen worden aangeboden aan een onzer musea en aldus voor het vaderland zijn bewaard? Thans hebben wij ons te schamen over zoo weinig eerbied en liefde voor de kunst der vaderen.
Zoo is het, en wij mogen het nog wel krasser zeggen. Wat te Alkmaar geschiedde is eene ergelijke openbaring van die doodsche onverschilligheid voor nationale glorie, die zich alleen nog even opricht als er met den verkoop van een stuk, dat tot die glorie bijdroeg, een zoet winstje te behalen valt. Sinds werd dat wel anders. Met groote dankbaarheid gedenken wij (ik schrijf dit op den zestigsten verjaardag van dr. Bredius) wat in onze dagen velen doen tot behoud onzer kunstschatten. Maar daarom is dr. Pont's waarschuwing nog niet als een vechten tegen windmolens. Nog leeft onder ons diezelfde Jan Salie, die maling heeft aan roemrijke tradities, geen oog voor de schoonheden, vaak aan zijne slappe handen toevertrouwd en die alleen maar weet, dat oude kunstproducten zoo ras mogelijk in klinkende specie moeten worden omgezet. Hoeveel schoons dreigt ons nog elken dag te ontgaan door verwaarloozing, door slooping, door verkoop. Nòg behoeven wij niet, gelijk dezer dagen de heer Henri Dommartin moest doen met kunstvoorwerpen uit de Yserstreek, onze schatten uit het land te sleepen ter bescherming tegen 's vijands geweld; te ergerlijker is het, dat onkunde en slordigheid, ja hebzucht en grove onaandoenlijkheid voortgaan te bedreigen zooveel scheppingen van schoonheid en kunst, als wij van de vaderen erfden. Slechts strenge wetsbepalingen zullen blijken schennig pogen in banden te kunnen houden. Onvermoeid moeten middelerwijl allen, die het vaderland liefhebben, gelijk nu dr. Pont deed, tegen dezen boozen geest protesteeren. Het gaat niet alleen om 't behoud van oude kunst. Het gaat om den eerbied voor alles wat in ons verleden groot, goed en schoon was. Natuurlijk ligt niet alleen in dien eerbied, in piëteit, de