Een standbeeld voor Van 't Hoff.
Te Rotterdam is het standbeeld onthuld voor Van 't Hoff, den tweeden grooten Rotterdammer of, als men met mr. Zimmerman na Erasmus nog Hogendorp onder de grooten noemt, den derden. Dat Van 't Hoff tot de grooten behoort, is buiten kijf, niet alleen tot de groote Rotterdammers of de groote Nederlanders, maar tot de groote geleerden van de wereld. Ware de oorlog er niet geweest, het buitenland zou zijn afgevaardigden hebben gezonden om daarvan bij de onthulling van zijn standbeeld getuigenis af te leggen.
Nu moest het een vaderlandsche betooging blijven, maar het ontbrak haar allerminst aan plechtigheid en luister. Want daar was vooreerst een talrijke vertegenwoordiging van de wetenschap en het hooger onderwijs in ons land. Noemen wij van die mannen slechts deze drie: de hoogleeraren Hugo de Vries, Lorentz, Kamerlingh Onnes. Zouden er vele landen zijn - wij bedoelen niet alleen de kleine staten - die een trits kunnen aanwijzen van mannen, die in één vak van wetenschap, de natuurkunde, zoo uitnemende verdienste hebben? Over gansch de geleerde wereld is hun naam met roem bekend.
Wij gaan andere wetenschappelijke krachten voor bij en noemen prof. A.F. Holleman, ook een geleerde met een Europeeschen naam, die in zijn feestrede een voortreffelijke schets gaf van het werk en het karakter van Van 't Hoff.
Met rechtmatigen trots mocht na hem mr. Zimmerman, de burgemeester, spreken. Niet alleen omdat Van 't Hoff in Rotterdam is geboren en op de hoogere burgerschool de grondslag voor zijn latere studies is gelegd, maar omdat zijn stad in korten tijd het geld voor het standbeeld had bijeen gebracht. En dat is niet gering in ons land, waar al heel wat pogingen om geld voor standbeelden bijeen te brengen mislukt zijn. Maar Rotterdam is een stad van welvaart en ondernemingsgeest, het sterke lokale patriotisme hielp mee, mr. Zimmerman zette er zijn sterke schouders onder, en binnen enkele weken was de zaak gezond.
Ons land is niet rijk aan standbeelden en die er in den nieuwen tijd zijn verrezen, hebben er over het geheel niet toe bijgedragen om de menschen naar het oprichten van nieuwe begeerig te maken. Doch de aanschouwing van het beeld van Van 't Hoff, het werk van Charles van Wijk, verbrak, toen het doek was gevallen, den indruk van prof. Holleman's schoone rede niet. Om strijd huldigden de sprekers het zoowel om de treffende gelijkenis als om de zinrijke belichaming van het geestelijke in Van 't Hoff's persoon. Hier hebben wij, naar hun getuigenis, waarlijk een kunstwerk verkregen.
Als onze ruimte het toeliet zouden wij gaarne uit de redevoeringen, vooral die van prof. Holleman, veel willen aanhalen. Wij beperken ons nu tot enkele grepen.
Dr. S. Birnie, de directeur van de hoogere burgerschool, waarvoor nu het standbeeld staat, zei iets dat voor ons land pleitte, en dr. A. Lam, de voorzitter van den Rotterdamschen Chemischen Kring, dat er, voorwaardelijk, tegen pleitte. Dr. Birnie herinnerde aan wat Van 't Hoff eens heeft geschreven, n.l. dat er in ons kleine vaderland naar verhouding zooveel voor natuur- en scheikunde is gedaan en hij hier zooveel medewerkers heeft gevonden. Inderdaad, dat mocht wel herinnerd worden.
Dr. Lam betreurde het, dat ons land Van 't Hoff aan Berlijn heeft moeten afstaan, omdat het hem niet in staat stelde het onderwijs tot bijzaak en de studie tot hoofdzaak te maken. Zou het nu, na twintig jaar, anders zijn geworden? vroeg hij. Wij meenen daarop bevestigend te kunnen antwoorden. Wel zullen wij