Neerlandia. Jaargang 19
(1915)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdWoning van den heer Mr. J.D. van Ketwich Verschuur, onzen Consul-Generaal te Pretoria. Zij ligt in Bryntirion, een heerlijke buitenwijk van Pretoria, hoog boven het eigenlijke ‘dorp’, op den rug waarvan Meintjes Kop de top is. Op de stoep de heer Verschuur met vrouw en dochter.
| |
Zuid-AfrikaZuid-Afrikaansche Brieven.XXVI.
| |
[pagina 92]
| |
De Volkstem, het Regeeringsorgaan, bevat den laatsten tijd herhaalde malen artikelen, waarin gewezen wordt op de achterafzetting van het Hollandsch in de regeeringskantoren. Die artikelen zijn vaak vrij straf, niettegenstaande wij hier onder de Krijgswet leven, en wat nog meer zegt, men eigenlijk geen onderwerpen in het openbaar mag behandelen, waarover verschil van meening kan bestaan. Nu zou ik met mijn niet-censoriaal verstand zeggen dat die tweetaligheidskwestie lang reeds is opgelost, dus dat daaromtrent de meest beminnelijke eenstemmigheid heerscht; maar de censor is van een ander oordeel, en De Volkstem heeft nog niet zoo heel lang geleden meegedeeld wat het denkbeeld van den censor dienaangaande was, en dat kwam heelemaal niet overeen met mijn leekenmeening. De Volkstem - ja, ik haal dit blad voornamelijk aan, omdat het de inzichten der Regeering vertolkt - heeft zelfs betoogd dat veel van de ontevredenheid die onder het publiek heerscht, ontstaan is door het feit, dat de Regeering, te zeer door de staatszorgen in beslag genomen, zich niet zooveel als wenschelijk was aan de rechtvaardige toepassing van de tweetaligheid heeft kunnen wijden. Het klonk als een duidelijk verwijt, hoewel dan een heel zacht. De Volkstem betoogde zelfs dat de Engelschen heel wat meer hun ontevredenheid zouden hebben getoond, wanneer men jarenlang in een Engelschsprekend district een eentaligen magistraat had gehad en dan natuurlijk een die de taal door de meerderheid der districtsbevolking gesproken, niet kon bezigen, wat nu en dan wel in een Hollandsch district voorkomt. Ik voor mij geloof dat De Volkstem hier erg zwak is in zijn vergelijking, want in een Engelsch district is zulk een benoeming onbestaanbaar hier te lande. In een ander geval heeft De Volkstem zelfs een onmiddellijke overwinning mogen boekstaven. Op een school - nog wel in onze administratieve hoofdstad, die volgens onze Johannesburgsche kranten veel te rebelschgezind en te Hollandsch is om deze eer blijvend te mogen genieten, - had de hoofdonderwijzer kinderen naar huis gezonden, omdat zij weigerden Tipperary te zingen. Ik zou me kunnen voorstellen dat dit hoofd zich had geërgerd aan de slordige manier waarop deze straatdeun wordt afgedraaid en er een weinig kleur in wilde brengen; maar dit schijnt niet de bedoeling van dezen opvoedkundige te zijn geweest. Zijn krijgshaftig gemoed vond in dit lied der Engelsche soldaten, dat geen soldatenlied is, bevrediging, omdat het hem herinnerde aan den roem van den strijd. Maar sommige kinderen - zeker niet minder heldhaftig voor kleuters van nog geen twaalf jaar - hadden geweigerd deze hartverheffende wijze mee te brullen en hun werd de school ontzegd, tot tijd en wijle zij meer voor dezen geschiedkundigen zang zouden gevoelen. De Volkstem bemoeide zich met deze opvoedkundige kwestie en de moeder schreef een brief aan het hoogste gezag en het hoogste gezag antwoordde dat de kindertjes maar weer naar school konden gaan, dat zij geen Tipperary en andere straatdeunen meer zouden behoeven te zingen. Onbeteekenende kwestie, niet waar? Onze samenleving hangt van onbeteekenende vraagstukken aan elkaar, en elke nietigheid kan als een speldeprik werken en vele speldeprikken kunnen ten slotte den gemoedelijksten mensch tot een woede-uitbarsting brengen. En met al die nietigheden kan een groot recht uiteindelijk verloren gaan. Wij zien het hier, en onze Vlaamsche broeders zullen het begrijpen. Zij verkeeren in de zelfde omstandigheden. Nu toch sprekende over onze Vlaamsche taalverwanten, wil ik in het kort wat vertellen van het bezoek van de heeren Standaert en Dr. Van der Perre, de Belgische afgevaardigden, die ons hier een bloedig tafereel hebben opgehangen van de behandeling der Belgen door hun vijanden. Het meegevoel van de menschen hier voor de Vlaamsche broeders is groot. Maar ik kan me begrijpen dat deze verhalen oude zeeren hier hebben opengereten en wat diep op 's hartens grond begraven lag, te voorschijn heeft gebracht. En in zulk een geval is eigen leed en eigen smart het felst. Men spreke daarom niet van ongevoeligheid en ondankbaarheid; maar houde rekening met het algemeen menschelijk karakter. En als men alles weet, zal men alles begrijpen. Maar de taal en de welsprekendheid van deze beide Vlamingen heeft men gewaardeerd. In dit opzicht hebben zij hier goeden arbeid gedaan.
OU-BOET. |
|