Vlaamsche kranten in Nederland.
Wij hebben al gewag gemaakt van het verschijnen van de Vlaamsche Stem in ons land, een krant van Vlamingen voor Vlamingen. Het Vlaamsche Land is gevolgd.
Het kon niet uitblijven. Fransch-Belgische bladen zijn wel voorgegaan, maar dat ligt in de rede. De Fransch sprekende en lezende Belgen waren van onze Hollandsche bladen natuurlijk niet of slechts ten halve gediend. Er zijn er die de taal niet verstaan of er tenminste niet mee vertrouwd zijn. De Fransche bladen komen eerst na ettelijke dagen vertraging in ons land, de Fransch-Belgische, sedert ze weer mogen verschijnen, komen ook laat, en die staan onder Duitsche censuur. Een Fransch-Belgisch dagblad als de Echo Belge, te Amsterdam verschijnende, voorzag dan ook in een behoefte.
De Vlamingen konden zich met de Hollandsche bladen behelpen, maar het bleef toch behelpen. Alleen een Vlaming vermag, in dezen tijd vooral, te spreken naar het hart van den Vlaming. Dus moest het tot de uitgave van Vlaamsche bladen komen.
Van weerskanten was er behoefte aan. De Vlamingen wilden lezen wat Vlamingen voor hen schreven, en de Vlaamsche schrijvers moesten schrijven. Het hart was vol en de pen vaardig. Want de Vlamingen zijn een echt schrijversras. Ze spreken makkelijk - het zijn geboren redenaars - en ze schrijven vlot. Wat is hun literatuur rijk aan frisch, gezond, van levenskracht en blijheid sprankelend werk! Diezelfde eigenschappen vindt men in hun journalistiek terug.
Wij schreven er in Neerlandia al iets over, in een artikel ‘de Belgen en wij’, en nu wij dat artikel in het Vlaamsche Land overgenomen zien, hebben wij de vrijmoedigheid te herhalen wat wij toen van de taal der Vlamingen schreven. Wij zeiden dat onze landgenooten van die taal wat konden leeren. ‘Laten zij die het voorrecht hebben met Vlaamschsprekende Belgische vluchtelingen om te gaan, het oor goed te luisteren leggen. Laten vooral de schrijvers het doen, de krantenschrijvers in de eerste plaats. Men vergelijke eens de kleurrijke, dikwijls gespierde, veelal schilderachtige, aan verscheidenheid van uitdrukking rijke taal van Vlaamsche kranten en boeken, met de al te vaak kleurlooze, vlakke, eentonige taal van de onze.’
Die eigenschappen van wat de Vlamingen schrijven vinden wij in tal van artikelen van de nu hier te lande verschijnende Vlaamsche bladen terug. Mogen zij daarom onder onze landgenooten vele lezers vinden!
Daarom echter niet alleen; vooral niet minder opdat wij beter met hen mee leven, hen beter leeren kennen, ons nauwer aan hen binden en inniger met hen samen voelen in het onmetelijk groote leed, dat hen in hun volk bezoekt.
En dan steune men de uitgave door inteekening en met advertenties! Men begrijpt, dat de middelen niet ruim zullen zijn. Trouwens, adverteeren voor lezers, die onze winkels enz. weinig of niet kennen, zal zijn kosten wel opbrengen.
Een Nederlander, die in het eerste nummer van het Vlaamsche Land schreef, geeft uiting aan wat hij, die blijkbaar België goed kent, van dat leed weet: ‘Hoe diep treft het onze ziel, dat dit levenslustige, vredelievende, vrije, gulle, kunstminnende en ondernemende België zoo oneindige rampspoeden moest ten deel worden.’ En als hij uit deze wreede dagen aan de vreedzame dagen denkt, waarin hij in dat land zooveel heeft genoten, roept hij uit: ‘Wat was België toch een lief en rijk land!’