Rapport brief Simons.
Alle naar de Balkanstaten gezonden ambulances, tijdens den Balkan-oorlog, zijn onder het patronaat en onder de vlag van het Roode Kruis uitgezonden; wèl echter met sterken steun van particuliere zijde.
Servië met krachtdadigen steun van Consul-Generaal Meerens te Amsterdam;
Griekenland idem van Consul-Generaal Lehman;
Turkije vooral met steun uit Nederl. Indië;
Bulgarije en Montenegro met steun van verschillende zijden.
Nederland stond echter geheel buiten de Balkankwesties, zou in dien oorlog nimmer betrokken kunnen worden.
Bij dezen oorlog is 't een heel ander geval; hulp aan de eene natie zou ook aan de andere gezonden moeten worden.
Het aantal doktoren en verpleegsters zou daarvoor te gering zijn geweest; ook zouden de voorraden chemicaliën en verbandstoffen niet onbepaald kunnen afgegeven worden; Nederland zelf was hier - en is nog steeds - in dreigend oorlogsgevaar.
Vermoedelijk zou er ook moeite ondervonden worden met uitvoer van chemicaliën en verbandstoffen, vooral wanneer die naar ééne zijde verstrekt werden.
In ieder geval zou van particuliere zijde, enorme hulp zijn noodig geweest, voor de uitrusting van ambulances; één ambulance kost aan uitrusting en onderhoud, gedurende een paar maanden, f 50 à f 60.000.-.
Het R. Kr. dat in de eerste plaats bedacht moest zijn, op den dringenden nood binnenslands, zou niet veel kunnen afstaan; bovendien meende het R. Kr. dat andere nooden, werkloozen en nooddruftigen, ten gevolge van den oorlog reeds te veel eischten om veel van de particuliere liefdadigheid voor ambulances te verwachten.
Het zenden van een ambulance van wege het A.N.V. naar België, zonder het patronaat van het R. Kr. zou intusschen wèl mogelijk, maar zeer onverstandig zijn geweest.
Geen der voordeelige internationale bepalingen, die voor het R. Kr. gelden zouden op die particuliere ambulance van het A.N.V. van toepassing zijn.
Zij zou beschouwd kunnen worden als een partiticuliere instelling; zij zou de R. Kr. vlag niet mogen voeren en dus kans hebben dat zij door den vijand bemachtigd en benut zou worden.
Samenwerking met niet alleen, maar het zich stellen onder de vlag van het R. Kr. zou dus een eerste vereischte zijn geweest; men was dus wel genoopt zich naar de - trouwens juist geachte - meeningen en opvattingen van het R. Kr. te schikken.
N.B. Alle inrichtingen in Nederland voor het verplegen van zieken en gewonden stelden zich dan ook onder de hoede van het R. Kr. en wi'den d'ens vlag voeren. Iedereen begreep dat een ambulance op eigen houtje een onbegonnen (een onverstand g) werk zou zijn, zelfs in eigen land.
Tot zoover het rapport.
* * *
Alles wat het Verbond deed beteekent weinig of niets; alles wat het verzuimde, dàt is iets! Kenschetsend is de zin: ‘van het wijde Arbeidsve'd dat voor ons Verbond in België en later in ons eigen land open lag, is maar een zeer klein deel bewerkt.’
Let op dat ‘later’. Wat hadden wij dan ‘vroeger’ in België moeten doen? Machtwoord is het, dat pijnlijk klinkt, omdat het tegenover deze menschenslachting en verwoesting, de onmacht van ons allen samen, van de heele beschaafde menschheid buiten de oorlogvoerenden, schuift op het Bestuur van een in zich zelf gaaf en gezond, maar tegenover de wereldgebeurtenissen helaas ook machteloos Verbond!
‘Is het niet merkwaardig, zoo weer de heer Simons, dat de redactie van Neerlandia nog geen abonnement heeft bij een Bureau van krant-uitknipsels en slechts bij toeval onder de oogen krijgt wat in andere bladen over het Verbond geschreven wordt. 't Is wel heel waardig, maar ook wel heel Hollandsch onmodern!’
Welk eene teedere bekommernis van den heer Simons over de achterlijkheid der redactie! Het zal hem ongetwijfeld opluchting geven dat de redactie jaren geleden al de proef met zulk een Bureau heeft gestaakt, omdat het geld weggegooid was. Behoudens uitzonderingen hebben schrijvers van ingezonden stukken, redacties van bladen en leden, haar altijd goed op de hoogte gehouden.
Onze nationale ondeugd zegt de heer Simons is de angstvalligheid. Dat is waar. Maar waar is ook dat elke deugd het middelpunt is van twee tegenovergestelde ondeugden. De deugd hier is: beleid; drijft men dit te ver, men komt bij angstvalligheid; heeft men het te weinig, dan komt men tot onberadenheid.
Het Hoofdbestuur houdt zich aan het midden, het beleid.