schap schijnt te geven van wat nog einde 1914 door het Algem. Nederl. Verbond werd gedaan: een heftige, onbeschaafde toon tegenover de leiding, is reeds om die reden misplaatst, en ieder rechtgeaard Verbonder zal er zich wel aan geërgerd hebben.
Over mijn verblijf hier in het kamp, en wat ik hier als lid van het A.N.V. kon verrichten, wil ik nu de volgende regelen schrijven.
Ik heb, op aanwijzing van den heer Van Son, kort na Uw bezoek, den heer Staal, secretaris van Tak Harderwijk opgezocht.
Mr. Staal heeft dan ook een stukje laten uithangen, waarbij hij de hulp bood van den Harderwijker Tak aan alle leden onder de Belgen.
De heer Van Leemput die als Roode-Kruisman terug naar het front wil, vernam door bemiddeling van mr. Staal, die er den Generaal Dépôt-Commandant over sprak, of dat kon, en onder welke voorwaarden. Hij mocht door de zelfde tusschenkomst vrijen uitgang uit het kamp verkrijgen. Ik zelf kwam reeds vrij uit het kamp, vóór ik bij den heer Staal aanschelde, maar hem heb ik toch te danken, dat ik tot een andere bezigheid, me meer passende dan de vroegere, mocht overgaan.
De heer Staal heeft voor ons tijd en werkkracht over gehad. Wij willen het niet vergeten. Zijn huis staat voor ons open. Dat is ten andere hier, voor de meeste burgerhuizen, de algemeene regel.
Wij krijgen inzicht in het Hollandsche leven, leeren den Noord-Nederlandschen volksgeest kennen. Wij lezen Hollandsche boeken en kranten, spreken Nederlandsch en hooren Nederlandsch spreken. Dat alles komt ons ten goede, wacht op latere vrucht. Wellicht gaan de studenten ook van hier naar Amersfoort over; dan komen we met nog hooger Nederlandsch leven in kontakt.
Ook ons eigen volk, Vlamingen en Walen, leeren wij hier, in dicht samenleven, beter kennen: propagandisten, leiders voor de toekomst, vinden er niets dan baat bij.
Als aandenken aan mijn Harderwijker tijd zend ik U deze foto: een groep ‘universitairen’.