Neerlandia. Jaargang 19
(1915)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVlaanderenDe aanval op het A.N.V.Ga naar voetnoot2)Ik ben op het oogenblik voor een paar dagen in Holland en kom zoo op de hoogte van den strijd tegen het Algemeen Nederlandsch Verbond gevoerd door den heer Cyriel Buysse en anderen. Ik heb thans eerst kennis kunnen nemen van den brief van den heer Buysse in de Telegraaf van 27 Nov. l.l. waarin hij het Verbond aanvalt, naar aanleiding van het artikel Groot-Nederland en de Oorlog en leden van het Verbond aanzet om te bedanken. Neerlandia heeft op waardige wijze den aanval beantwoord. Mijn vriend Herman van der Linden, die persoonlijk de verschrikkingen van den oorlog heeft ondervonden en die in Nederland zelf heeft kunnen nagaan, wat het A.N.V. voor de slachtoffers van dien oorlog gedaan heeft en doet, niet met woorden maar met daden, heeft zijn woord gesproken. Professor De Louter heeft het artikel Groot-Nederland en de Oorlog genoemd: ‘een loffelijk voorbeeld (van inachtneming van de onzijdigheid), een voorbeeld, dat waardeering en navolging, geen blaam verdient.’ De in de eerste plaats betrokken partij, dat is: het Algemeen Nederlandsch Verbond in Vlaanderen, de Vlamingen, die niet hun persoon in veiligheid hebben gebracht, maar in het vaderland onder den druk der gebeurtenissen leven, zijn niet in de gelegenheid geweest hun oordeel over het betrokken artikel te kennen te geven. Wij leven immers van de wereld afgesloten en hebben noch den aanval noch het verweer kunnen lezen. Ik zelf was nu in die gelegenheid en haast mij om het oordeel van de ‘betrokken partij’, waarvoor de heer Buysse en anderen heeten op te treden, uit te drukken. Neerlandia sloot haar verweer met de woorden: ‘Geen kras woord, een hoog woord heeft de heer Buysse gevoerd, maar, daarvan zijn wij overtuigd, niet uit naam der Belgen.’ Ik zeg, als Secretaris van Groep België, dat die overtuiging volkomen gerechtvaardigd is. Ik ontzeg aan den heer Buysse alle gezag om uit naam der Vlamingen te spreken. De heer Buysse heeft jaren geleden op de Vlaamsche Beweging gesmaald - als ik het wel voor heb, is van hem de uitdrukking: de sloot der flaminganterij -; is later bijgedraaid en heeft zich de hulde aan zijn schrijverstalent, door de vroeger gesmade flaminganten laten welgevallen. Maar in onze gelederen stond hij nooit. Het is mij niet bekend, dat hij ooit door eenige daad blijk gegeven heeft van eenige belangstelling in den arbeid van de Vlaamsche Beweging. Wel is mij bekend, dat toen Vermeylen hem verzocht om onze Beweging tot verovering van een Vlaamsche Hoogeschool door het gezag van zijn naam als schrijver kracht bij te zetten, hij dit geweigerd heeft. Daarom ontzeg ik hem alle recht om zich over het artikel Groot-Nederland en de Oorlog uit te laten, zooals hij het gedaan heeft. En nu geef ik het oordeel te kennen van de betrokken partij, in de eerste plaats Groep Vlaanderen van het A.N.V. Men wete dan in Noord-Nederland, dat het artikel Groot-Nederland en de Oorlog niet verschenen is buiten voorkennis en goedkeuring en medeverantwoordelijkheid van Groep België van het A.N.V. In October waren nog niet alle betrekkingen met het Noorden afgesneden. Wij hebben destijds een drukproef van het artikel ontvangen, hebben ze aandachtig en met het gevoel onzer verantwoordelijkheid gelezen; wij hebben dat stuk niet walgelijk gevonden, geen flauwe, laffe grap. Wij hebben het ten hoogste omzichtig gevonden, maar wij hebben geoordeeld dat die voorzichtigheid volkomen gebillijkt wordt door de omstandigheden. | |
[pagina 35]
| |
Als er nu zijn onder de leden van het A.N.V. die, misleid door het stuk van den heer Buysse, bedankt hebben, dan hoop ik, dat deze woorden hun onder de oogen komen en zeg ik tot hen: keert terug in onze gelederen; niet door woordengebral kan de zaak der Vlamingen gediend worden, maar door daden, en ik kan gelukkig de verzekering geven, dat het Verbond op krachtige en omvangrijke wijze werkzaam is, al wordt daar geen reclame mee gemaakt. En nu een woord tot de anderen: ik heb geen andere gelegenheid; van avond moet ik weer huistoe en dan is alle verbinding weer afgesneden. Ik ben er vast van overtuigd, dat de heer Loosjes, c.s. mij niet beschouwen als den ‘slapste der slappen’ noch zelfs als ‘een slappe onder de slappen’. Mijn woord en getuigenis zal dus wel eenige waarde hebben. Ik waardeer hun optreden in zooverre het voortspruit uit de warmste genegenheid voor Vlaanderen. Maar laat die warme genegenheid dan niet brengen tot onbesuisd handelen. Wij, Vlaamsche bewindslieden van het A.N.V., die mede ons aandeel hebben in de algemeene leiding, hebben daarover toch ook een oordeel. Welnu ons oordeel over zoogenoemde slapheid is dat er ‘geen slapheid’ maar ‘omzichtig beleid’ is en wij keuren dit volkomen goed omdat wij er vast van overtuigd zijn, dat onze zaakGEÏNTERNEERDE VLAMINGEN TE HARDERWIJK.
Bovenste rij (van links naar rechts): Plasschaert, fabrieksbestuurder; H. Picard, jur. student van Brussel; H. Géna, onderstationchef uit Gent; Florimond van Cleemput, leeraar uit Aalst; L. Geeraerts, accountant uit Antwerpen; Robbrecht, student uit Gent; Max Chotiau, kunstschilder. Onderste rij: J. Harpigny, ingenieur; A. Brackman, ingenieur; M. van Rissighem, ingenieur, E. Le Roy, notaris; Jules M. Canneel, kunstschilder; Grosjean, ingenieur. thans niet door woordengebral gediend wordt maar door daden. Al waardeer ik de drijfveeren, ik moet onzalig noemen alle streven, dat scheuring in het Verbond moet brengen of afbreuk moet doen aan de tegenwoordige gezag- en invloedhebbende leiding van het A.N.V. Ik bezweer daarom de heeren Loosjes c.s. nu niet Katholieker te willen zijn dan de Paus, hun ondermijnend werk te willen staken en noodig alle leden van het A.N.V. uit zich te scharen om diegenen, die met rustige kracht de vlag van onze Vereeniging hooghouden. H. MEERT, Secretaris Groep België A.N.V. 16 Jan. 1915. |
|