Vaderlandsliefde en taal.
In een belangrijk opstel over ‘vaderlandsliefde’ heeft de heer Marcellus Emants in een vorig nummer van Neerlandia ook den invloed ter sprake gebracht, dien in verschillende landen de door den oorlog verhoogde vaderlandsliefde op de ‘belangstelling in de zuiverheid en het gebruik van de eigen taal’ heeft gehad.
Met wat de heer Emants daarin zegt over de vaderlandsche slapheid op het stuk van onze taal zijn wij het hartelijk eens.
Waaruit die slapheid voortkomt? Niet zoozeer uit onverschilligheid, dunkt ons, althans bij een groot deel van ons volk niet. Want al zijn er velen, die van ‘al die vervelende taalkwesties’ niets moeten hebben, anderen - een grooter aantal, meenen wij - stellen er wel degelijk belang in, en menschen die voor zuiver Hollandsch voelen en woelen vindt men in alle kringen. Daar weten de redacties van bladen over mee te praten. Nauwelijks is een taalkwestie te berde gebracht of het stroomt ingezonden stukken. Ieder wil graag de taal van vreemde smetten vrij hebben, al begaat menigeen bij het aanprijzen daarvan zelf allerlei ongerechtigheden. De wil is er wel, maar met de beste bedoelingen zondigt men telkens mee.
Allerlei oorzaken werken er toe samen - wij verdiepen ons daar nu niet in - en in een onzer weekbladen vonden wij er een aangeduid.
Een lezer van de Haagsche Post had de redactie verweten, dat zij in een artikel zooveel onnoodige vreemde woorden had gebruikt. De redactie antwoordde daar o.a. op: Wij betreuren het, ‘dat Nederland feitelijk geen letterkundigen heeft, die onze taal doorloopend verrijken met nieuwe woorden, die nieuwe begrippen of gedachtenschakeeringen vertolken, op de wijze zooals dat met het Fransch, in mindere mate met het Duitsch en in zeer hooge mate met Engelsch en Amerikaansch-Engelsch geschiedt.’
Nu betwijfelen wij of het Fransch buigzamer is om nieuwe woorden te vormen dan het Hollandsch; misschien leenen het Duitsch en het Engelsch er zich meer toe. Maar daar ligt het niet aan. Het Hollandsch kan heusch meedoen in dit opzicht. Men sla b.v. eens een technisch woordenboek op om te zien hoe in vroeger tijd voor nieuwe dingen die uit het buitenland kwamen goede Hollandsche woorden werden gevonden. Waar het aan ligt is, dat men tegenwoordig, met het vernisje van vreemde-taalkennis dat er op ligt, al te graag het nieuwe vreemde woord aanneemt en, wel wonderlijk, van het nieuwe niet gediend is.
Een nieuw vreemd woord gaat er grif in, het nieuwe Hollandsche woord vindt men raar, durft men niet gebruiken. Neem vliegtuig! Een goed, gewoon gevormd woord, zich aansluitend bij veelgebruikte woorden als rijtuig, voertuig, vaartuig. Toch wil het er niet in, behalve in de schrijftaal van een deel. Het volk spreekt van vliegmasjien, en bij meer ontwikkelden hoort men ook vliegmachine of aëroplaan. De Duitschers hebben hun Taube; dadelijk schrijven en spreken alle Hollanders van Taube. Laat men maar niet probeeren, dat vliegtuig een duif te noemen. Men zou het gezocht en aanstellerig vinden. Dat is verwarrend, zou men ook zeggen; een duif is nu eenmaal een vogel. Alsof dat voor de Duitschers een Taube niet is!
Neen, het ligt niet aan het Hollandsch, ook niet aan de letterkundigen en anderen wier taak het kan zijn om nieuwe woorden te vormen, maar aan den geest van ons volk, dat in dezen niet het vreemde vreemd vindt, maar het eigene.
In den Haag - de heer Emants weet daarvan mee te spreken - is die voorkeur voor het vreemde woord, en daar ouder gewoonte het Fransch, nog sterker dan elders in ons land. De Haagsche Post geeft daar nog een grappig voorbeeld van: hoe in den Haagschen winkel van een zaak in kleedingstukken heeren-kousebanden ‘jarretières’ heeten en in den Rotterdamschen winkel van die zaak ‘sok-ophouders’.
Bij uitnemendheid Haagsch in dat Haagsche blad is ook dat een medewerkster aan de rubriek voor de vrouw zich den schuilnaam Liane Ponpon (voor Pompon) heeft gekozen: Fransch en dan nog fout Fransch.
Maar misschien, dat de oorlog ook bij ons de taal helpt zuiveren, en het voordeel van onze onzijdigheid is dan nog, dat wij onpartijdig alle vreemde overtolligheden moeten uitbannen. Fransche, Duitsche en Engelsche zonder onderscheid. Van Fransch zitten we nog vol, de invloed van het Duitsch is misschien het ergst, maar het Engelsch begint ook al aardig in te sluipen. En als altijd is de invloed op de zinswending het leelijkst.
Een echte Nederlander - van het slappe soort dat de heer Emants bedoelt - was iemand die zich dezer dagen in een onzer groote dagbladen in een in-