Neerlandia. Jaargang 18
(1914)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdZuid-AfrikaZuid-Afrikaansche Brieven.XX.
| |
[pagina 114]
| |
der; dat alles is heel begrijpelijk. Beide partijen zoeken achter elk woord meer dan er mee bedoeld is. Men wantrouwt elkaar. De Afrikaner denkt, dat de Hollander vijandig staat tegenover zijn taal en de Hollander, dat de voorstander van de Afrikaansche taalbeweging het Hollandsch in Zuid-Afrika wil dooddrukken en door de invoering van het Afrikaansch niets anders wil bereiken dan die sterke taalband, welke, tusschen Holland en Zuid-Afrika bestaat, met geweld voor altijd te verscheuren, en de Hollandsche cultuur af te snijden. Hoe goed zou het zijn, wanneer de Hollanders hier eens begrepen, dat een taal niet kunstmatig wordt gemaakt en dat niet de mannen, die achter hun schrijftafel gezeten, een taal in elkaar trachten te zetten, de natuurlijke ontwikkeling van een taal kunnen tegenhouden of plotseling van richting doen veranderen. Het Hollandsch in Zuid-Afrika zal zich ontwikkelen langs lijnen van geleidelijkheid en hoe meer onnatuur men het volk tracht op te dringen in hun taal, hoe feller en sterker het verzet zal zijn. De oude waarheid zal zich ook hier openbaren, dat de taal het volk is en het volk de taal maakt en niet de geleerden. Zwijgen over die moeilijke kwestie is dus voorzeker het verstandigst. De eene partij, noch de andere kan er iets aan veranderen. Laten de Afrikaners onderling dezen strijd uitstrijden, maar laten de Hollanders zich er buiten houden, vooral wanneer zij merken, dat men hun ongevraagde diensten en raadgevingen aan verkeerde beweegredenen toeschrijft. Laten zij inzien, dat inmenging in dezen strijd alleen tot verbittering aan beide kanten aanleiding geeft. Ik zeg geenszins, dat alle schuld van den onaangenamen pennestrijd aan de zijde van de Hollanders ligt. Ook ‘Afrikaner’, die het Hooghollandsche weekblad van antwoord diende, heeft ‘de Hollander zeer gemaakt’. Hij schreef van zijn eigen volk, dat het nog gansch de toekomst voor zich had en dat Holland 'n ‘ou volk was wat voorbijgaan’. Zulk een uitdrukking - zelfs wanneer die anders is bedoeld, waarvan ik overtuigd ben, den persoon kennende, die ze heeft gebruikt - moet bij het bestaande wantrouwen tusschen beide partijen pijnlijk treffenGa naar voetnoot*). Dit wantrouwen maakt, dat men dubbel op zijn woorden moet passen en ook daarom is zwijgen goud en spreken zelfs minder dan zilver; tenzij men opzettelijk de verhoudingen slechter wil maken en het verderfelijke beginsel van verdeel en heersch wil toepassen, wat ik van geen van beide partijen mag veronderstellen. Ik geloof, dat zij beiden willen, dat Afrikaners en Hollanders in den zwaren strijd zooveel mogelijk elkaar zullen steunen, waarbij de Afrikaners het recht en den wil hebben voort te gaan en de leiding te geven en de Hollanders moeten volgen. Niet aan de Hollanders in Zuid-Afrika is de taak de richting te bepalen, waarin de Afrikaners zich zullen voortbewegen en dit wordt door sommige Hollanders wel eens vergeten. OU-BOET. |
|