Neerlandia. Jaargang 18
(1914)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
Bestuursleden en Afdeelingsafgevaardigden ter Algemeene Vergadering van Groep Nederland te Leeuwarden op 28 Maart 1914.
| |
NederlandAlgemeene vergadering te Leeuwarden.Voor de eerste maal sedert haar oprichting heeft het Verbond een algemeene vergadering in het Noorden des lands gehouden en de Friesche hoofdstad heeft haar een gastvrijheid getoond, die van groote waardeering getuigde voor de Nederlandsche beweging. Leeuwarden toch is de eerste stad, waar het Gemeentebestuur zich geroepen gevoelde de afgevaardigden van het Nederlandsch Verbond officieel te ontvangen. En toen daar op dien schoonen, zonnigen Maartschen morgen vele Groeps- en Afdeelingsbestuurders, zoowel dames als heeren, de statige stadhuiszaal betraden, om welkom te worden geheeten door den burgemeester, Mr. J.A. Patijn, toen deed het allen Hollanders goed uit zijn mond te vernemen, dat de Friezen in het A.N.V. de drager zien van een ideaal, dat ook het hunne is en te hooren getuigen dat men in Friesland zoo goed Nederlandsch als ergens elders in het land is en onze Afdeeling Leeuwarden ten bewijze strekt, dat het A.N.V. ook in Friesland's hoofdstad een vruchtbaren bodem vindt. De sierlijke welkomstrede werd hoffelijk beantwoord door onzen voorzitter, die, tolk van ons aller erkentelijkheid, Friesland met zijn eigen volksaard, taal en kunst, met zijn Halbertsma, Waling Dijkstra en Pier Pander, vergeleek bij Vlaanderen en Zuid-Afrika, deed uitkomen dat een volk sterker is naarmate de deelen ervan sterker zijn, en dat de sympathie der Friezen het A.N.V. mede kracht geeft zijn werk voort te zetten. Te elf uur werd de vergadering in Amicitia, waar 10 bestuursleden en afgevaardigden van 30 Afdeelingen, benevens eenige belangstellende dames en heeren tegenwoordig waren, door Dr. H.J. Kiewiet de Jonge geopend met een inleidingsrede, waarin de eigenaardige moeilijkheden werden geschetst, waarmee het Hoofdbestuur bij het tot samenwerking brengen der verschillende deelen van den Nederlandschen stam te kampen heeft en nog eens het groote beginsel, dat bij alle verschil van meening richtsnoer moet blijven, werd uiteengezet. Gebrek aan plaatsruimte in dit nr. noopt tot deze algemeenheid. Wellicht biedt een volgend nr. gelegenheid de geheele rede op te nemen, evenzeer als het jaarverslag van den secretaris, dat werd goedgekeurd, maar aanleiding gaf aan Jhr. Dr. C.G.S. Sandberg, afgevaardigde der Afdeeling Haarlem, in verband met den slotzin: ‘Wie geëerd en ontzien wil worden beginne met zich zelf te ontzien’, er op te wijzen dat het Hoofdbestuur die gulden waarheid ten opzichte der buitenlanderskwestie in Oost-Indië niet in acht neemt, getuige zijn uitspraak in Neerlandia. De motie naar aanleiding daarvan door zijn Afdeeling, twee dagen voor de vergadering, ingediend, had feitelijk niet in behandeling mogen komen dan na afwerking der dagorde en goedkeuring door de vergadering. De voorzitter zegde evenwel, teneinde alle verdenking van gedachtensmoring te voorkomen, behandeling der motie in de namiddagzitting toe. Toen kreeg de heer N.J. Roelfsema het woord ter toelichting van de Rekening en Verantwoording over 1913, die sluit in uitgaaf en ontvangst met een bedrag van f 17036.29 en de begrooting voor 1914, die als eindcijfer f 16759.58½ aanwijst. De penningmeester wees er nadrukkelijk op, dat het batig saldo, groot f 13.593.73 (dat trouwens geheel aan het Hoofdbestuur wordt afgedragen om zijn taak te kunnen vervullen) alleen juist is, wanneer de achterstallige posten, samen f 1717.56 nog binnenkomen. Spr. wees nog op het nadeel, dat voor de Groepskas te wachten is van den nieuwen maatregel de Afdeelingen niet meer te belasten voor de nieuwe leden in het jaar hunner toetreding en spoorde alle Afdeelingspenningmeesters aan toch tijdig het verschuldigde aan de Groepskas af te dragen. Punten IV en V betroffen de verkiezing van 2 Hoofd- en 7 Groepsbestuurders. Mejuffr. E. Baelde en de heer J D. Baron van Wassenaer van Rosande werden als afgevaardigden van Groep Nederland in | |
[pagina 106]
| |
het Hoofdbestuur herkozen, als Groepsbestuurders mejuffr. Dr. C.C.v.d. Graft en de heeren Dr. H.J. Kiewiet de Jonge, Mr. M.P.M. van Dam en C. van Son, terwijl als nieuwe leden werden gekozen de heeren Th. van Welderen Baron Rengers te Oenkerk (Fr.), J.P.C. Hartevelt te Arnhem en A.L. van Blommestein te LeidenGa naar voetnoot*). Na een inleiding van den heer Wouter Hutschenruyter uit Utrecht, wiens belangrijke rede in een der zomer-nummers van Neerlandia zal verschijnen, werd aangenomen het eerste voorstel van het Groepsbestuur: ‘Aan alle orkestvereenigingen, muziekgezelschappen en afdeelingen van Toonkunst in Nederland een rondschrijven te zenden om er op aan te dringen, dat aan Nederlandsche en Vlaamsche toonkunst op de programma's de plaats worde ingeruimd, die haar toekomt.’ Deze beweging zal in samenwerking met Groep Vlaanderen krachtig worden aangevat. Het tweede voorstel: ‘De Algemeene Vergadering van Groep Nederland noodige het Hoofdbestuur uit van zijnentwege iemand af te vaardigen om in het buitenland de belangen van het Verbond te behartigen’, werd na een toelichting door den secretaris, aangenomen. Deze wees er vooral op hoe door persoonlijk bezoek in buitenlandsche streken met een belangrijke Nederlandsche kolonie veel meer voor samenwerking met het A.N.V. zou kunnen worden bereikt, vooral betere kennis omtrent en waardeering voor onzen arbeid. Het derde voorstel betreffende het in eere herstellen van het oude Beiaardspel, vond in den heer Mr. A. Loosjes, den secretaris der Vereeniging tot bevordering van den Volkszang een warm verdediger. Besloten werd in samenwerking met die Vereeniging plannen te beramen tot verwezenlijking van den wensch. Voorstellen 4 en 5 waren door het Dagel. Bestuur van een uitvoerige toelichting voorzien, die nog in druk aan de vergaderden kon worden ter hand gesteld. Uit een vakkundig oogpunt werden de voorstellen toegelicht door den heer C.J. Beelenkamp, Hoofdcommies der Posterijen te Rotterdam. Het gevolg was dat, met 1 stem onthouding wegens bindend mandaat, aan het Groepsbestuur werd opgedragen een beweging op touw te zetten ter verkrijging: a. In het onderling verkeer tusschen Nederland en België, van die posttarieven, welke de beide landen voor hun binnenlandsch verkeer gemeen hebben; b. Van een verlaagd mailbriefport in het onderling verkeer tusschen Nederland en zijne Koloniën. Voorstel 6, ten doel hebbende een nieuwe regeling der afdracht van de Jongel.-Afdee'ingen aan de Groepskas, had een amendement uitgelokt van de 's-Gravenhaagsche, die van elk lid 15 cent wenscht geheven te zien, en van de Rotterdamsche Burger-Afdeeling die voorstelde 10, 15 en 20% te heffen naarmate het aantal leden stijgt boven 40 en 100. Besloten werd dat nader door het Groepsbestuur de afdracht zal worden geregeld met dien verstande, dat een bijdrage zal worden geheven afwisselend van 10 tot 20% al naar gelang de grootte der Jongel.-Afdeeling. Over het voorstel Amsterdam om 1914, ten opzichte der nieuwe regeling voor de belasting der Afdeelingen naar den stand op 1 Jan., te beschouwen als een proefjaar werd niet gestemd in verband met een opmerking van den Groepspenningmeester, dat het in elk geval aan de Afdeelingen zal vrij staan het volgend jaar op dit punt terug te komen. Het voorstel Den Haag om de groote Afdeelingen slechts een maximum van 10 stemmen toe te kennen, werd ingetrokken. De middag-vergadering was hoofdzakelijk gewijd aan de bespreking der Haarlemsche motie, waarin het standpunt van het Hoofdbestuur in zake het in dienst nemen van buitenlanders in Ned. Indischen StaatsdienstGa naar voetnoot1) ten zeerste werd betreurd. Jhr. Sandberg lichtte de motie toe en kwam vooral op tegen de meening van het Hoofdbestuur, als zoude het gebruik van een vreemde taal als een huishoudelijke zaak kunnen worden beschouwd, en pogingen tot verbetering in den toestand niet op den weg van het Hoofdbestuur liggen. De heer Bosboom, afgevaardigde in het Hoofdbestuur voor Groep Ned. Indië, wees en op, dat de late indiening der motie onderlinge bespreking er van door de Hoofdbestuurders onmogelijk heeft gemaakt. Spr. betoogde, dat er in de in Neerlandia opgenomen berichten van den Officier van Gezondheid overdrijving is; al zijn de feiten juist, deze zijn gering in vergelijking met al het gebeuren elders in de Oost; de berichten komen bijna altijd van ééne zijde; de Ind. pers heeft niet op de gewraakte feiten gewezen; te ontkennen valt ook niet dat in den strijd tegen het aannemen van buitenlanders, persoonlijke belangen een rol spelen. De vraag is nu, ligt het op den weg van het A.N.V. een protest uit te spreken? Zoolang de ambtenaren bij het bestuur, de rechtspraak en het onderwijs, Nederlanders zijn, blijft het Nederlandsch karakter van de kolonie behouden. Er zijn altijd vreemdelingen in onze Oost binnengekomen, maar die hebben zich aangepast; met de taalkwestie is 't niet altijd zoo nauw te nemen; hoofdzaak is dat er goed werk wordt gedaan. Vele buitenlanders spreken trouwens het Nederlandsch vrij spoedig voldoende. Spreker meent, dat er voor de aanneming der motie geen reden is, te minder nu de Regeering reeds het toestroomen van meer Nederlanders naar de Oost bevordertGa naar voetnoot2). Verschillende sprekers, o.a. de heeren Dr. Schepers, J. Post en Luit. Werner spraken voor de motie. De heer Faber, jarenlang inspecteur der volksgezondheid in Indië, deed uitkomen, dat de sprekers de toestanden niet blijken te kennen. Als er niet voldoende Nederlandsche krachten voor takken van dienst beschikbaar zijn, moet men van de diensten der buitenlanders dankbaar gebruik maken; de belangen van land en volk gaan dan voor de taalbelangen. Jhr. Sandberg wees er nog op, dater geen waarborgen bestaan, dat de aangenomen buitenlandsche officieren van gezondheid de noodige bekwaamheid bezitten en dat het Hoofdbestuur verplicht is zich de Ned. stambelangen overal ter wereld aan te trekken. De heer Bosboom merkte nog op, dat de Indische afgevaardigden in het Hoofdbestuur verantwoordelijk zijn voor de gewraakte artikelen, doch het Hoofdbestuur bij aanneming der motie zou moeten overwegen of het wel zou kunnen aanblijven. Verscheiden moties kwamen toen ter tafel om de afkeurende woorden te verzachten of geheel weg te laten, tot de heer Mr. Van Ketwich Verschuur opmerkte, dat Haarlem beter gedaan had de Afdeelingen tijdig over haar aanval op het Hoofdbestuur in te lichten, waardoor een degelijker bespreking mogelijk ware geweest. De heer Gerdes Oosterbeek van 's-Gravenhage stelde daarop voor over te gaan tot de orde van den dag, waartoe met meerderheid van stemmen besloten werd, zoodat daarmede de motie van Haarlem verviel. De tijd gedoogde geen volledige afwerking der dagorde meer. Een tweede motie van Haarlem om den Utrechtschen student, die het ‘nicht rauchen’-gebod overtrad te huldigen, kwam, als te laat ingediend, niet aan de orde. | |
[pagina 107]
| |
Leeuwarden; boven: Rengerspark; midden: Nauw; onder: Weaze.
| |
[pagina 108]
| |
De heeren Emants en Prof. Knappert zagen van het woord af, de laatste zegde zijn voordracht over de Linschoten-Vereeniging aan Neerlandia toe. Reeds te lang hadden op ons gewacht de leiders, die ons oud-Leeuwarden wilden laten zien: de Waag van 1595, de laat-Gothische Kanselarij (1566-1571), het St. Anthony Gasthuis en verscheiden versierde topgevels uit de 18e eeuw. Bij den onvoltooiden ouden stompen toren, genaamd de Oldenhove, werden we verrast door het koor der Leeuwarder Straatzangers van het A.N.V., onder leiding van den heer Rommerts, die uit het boekje Zing mee! hun liederen in de oude buurt, omringd door het toegestroomde volk, deden weergalmen en ons een kwartier later nog vergastten op een uitvoering voor het huis van den burgemeester, te midden van een aandachtig luisterende straatmenigte. Friezin in oude kle-derdracht.
Vele afgevaardigden vereenigden zich te half zeven aan een feestmaal in den Doelen, waarbij de burgemeester, de secretaris en een wethouder der gemeente Leeuwarden als gasten aanzaten. Er werd niet veel gesproken, omdat de volle schouwburg ons reeds wachtte; maar even dient nog vermeld het waardeerend woord van den heer Hylkema, in een geestig Friesch spietsje onzen voorzitter huldigend, die zelfs de ‘rebellen’ hoffelijk te woord stond. Dit verslag is reeds te lang om nog veel uit te weiden over den buitengewoon geslaagden feestavond, welke de Afdeeling Leeuwarden te onzer eere zoo voortreffelijk in elkaar had gezet. Vooral wij Hollanders konden onze oogen niet verzadigen aan de Friesche schoonen in hun schitterende oude nationale kleederdrachten met de gouden oorijzers als bekroning, toen zij ons het Verbondslied toezongen en daarna hun Friesche liederen, alle zoo treffend getuigend van hun liefde voor ‘It Heitelân’, onder leiding van de kunstzinnige mejuffer Sjouke Tigler Wybrandi, die ook zooveel eer inlegde met haar levende beeldengroepen naar schilderijen van oude meesters als Troost, Vermeer en Bisschop. En dan de oude dansen, vooral de ‘Skotse Trye’, ingestudeerd door den heer Bogstra en tot slot het Verguldavondje bij koekebakker De Groot, bewerkt naar de familie Kegge uit Hildebrands Camera, Hildebrand en ondermeester De Riet, Pietje Hupstra en Bartje Blom en al die meisjes in haar wijduitstaande japonnetjes uit het begin der 19e eeuw, alles natuurgetrouw en levend ons voor oogen gesteld... Een Friesch-Nederlandsche avond om lang te onthouden. Wat wonder, dat onze voorzitter algemeene instemming vond toen hij de bekwame leidster van den avond vergeleek bij Rowina, die het hart van den Engelschen koning Vortigern ‘deed branden als een vier’, en haar prachtige bloemen bood, evenals aan mevr. A.C. Valkenburg-Gerdes Oosterbeek, de hooggewaardeerde secretares der Afdeeling Leeuwarden, die zooveel heeft bijgedragen tot de verknochtheid van Friesland's hoofdstad aan de Nederlandsche beweging. C. VAN SON, Secretaris. |
|