Neerlandia. Jaargang 18
(1914)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBuitenlanders in Nederlandsch-Indischen Staatsdienst.De behandeling van dit onderwerp in de Neerlandia-nummers van Juni en December 1913 en Maart 1914 heeft aanleiding gegeven - zooals uit het hierboven afgedrukt verslag der vergadering, op 28 Maart j.l. te Leeuwarden gehouden blijkt - tot het indienen door de Afdeeling Haarlem van een motie, waardoor - bij aanneming - zij zich zou hebben uitgesproken over het door het Hoofdbestuur te dezen ingenomen standpunt en als haar oordeel zou hebben te kennen gegeven, dat een krachtig protest van het Hoofdbestuur had moeten uitgaan tegen de ‘wantoestanden’ die in de artikelen in de hooger genoemde Neerlandia-nummers werden openbaar gemaakt. Hoewel de motie van de Afdeeling Haarlem, na breedvoerige besprekingen, door het besluit der vergadering om tot de orde van den dag over te gaan als verworpen moet worden beschouwd, schijnt het niettemin wenschelijk om het door de Indische afgevaardigden in het Hoofdbestuur te dezen ingenomen standpunt toe te lichten. Die afgevaardigden toch zijn de raadgevers van het Hoofdbestuur in Indische aangelegenheden. Bedoelde toelichting moge dus volgen. Van een officier van gezondheid in Indië werden herhaaldelijk door de redactie van Neerlandia brieven ontvangen, waarin geklaagd werd over toestanden in Indië, die het Nederlandsch stambelang schaden en aan het algemeen gebruik van de Nederlandsche taal afbreuk doen zouden; het volgens den briefschrijver veelvuldig in dienst nemen van buitenlanders zou in hooge mate nadeelig zijn voor ons belang, ons aanzien en onzen goeden naam. Van die klachten werd melding gemaakt in de hierboven bedoelde nummers van NeerlandiaGa naar voetnoot1) en hoewel in verband met de beschikbare ruimte die klachten soms verkort moesten worden weergegeven, meenen de Indische afgevaardigden, dat daaraan voldoende openbaarheid geschonken werd. Een ander officier van gezondheid, tijdelijk in Nederland, heeft zich over het buitenlandersvraagstuk eenmaal tegenover de redactie uitgesproken in een schrijven, waarvan evenzeer melding werd gemaaktGa naar voetnoot2). Eindelijk ontving onlangs de redactie van Neerlandia van een derden officier van gezondheid een brief, waarin vooral de geldelijke belangen van de Indische officieren van gezondheid werden bespro- | |
[pagina 109]
| |
ken en waarin er op gewezen werd, hoe de aanneming van buitenlanders afbreuk deed aan een billijke geldelijke regeling voor de officieren van gezondheid in Indië en hoe de buitenlandsche tijdelijke officieren van gezondheid in enkele opzichten zelfs boven de Nederlandsche zouden worden bevoorrecht. Deze brieven werden der redactie aangeboden met den wensch dat de schrijvers ongenoemd zouden blijven. Niettemin heeft de redactie voor de tot haar gekomen klachten de noodige ruimte afgestaan. Op raad der Indische afgevaardigden heeft zij echter tevens van haar eigen meening doen blijken. Deze meening nu wenschen de ondergeteekenden hier nogmaals in het kort duidelijk uit te spreken: De Indische afgevaardigden zien in het binnen zekere grenzen aannemen van buitenlanders voor sommige landsbetrekkingen in Indië, geen nadeel voor het Nederlandsch stambelang. Zoolang de Europeesche ambtenaren bij het bestuur, bij de rechtspraak en bij het onderwijs Nederlanders zijn, blijft de kolonie een Nederlandsch karakter behouden. Sedert tal van jaren zijn daarnevens buitenlanders tot den Indischen dienst toegelaten, in het bijzonder als officieren van gezondheid en als ingenieurs; van deze personen heeft de overgroote meerderheid zich weten aan te passen aan de Nederlandsche maatschappij in Indië. Velen hunner zijn goede Nederlanders geworden en hebben den Nederlandschen stam verrijkt. Hoewel het natuurlijk het meest in het belang van den Nederlandschen stam moet worden geacht dat zoo veel mogelijk Nederlanders in Ned. Indischen Staatsdienst worden opgenomen, heeft de Regeering het recht, ja is het haar plicht, ook buitenlanders in sommige betrekkingen aan te nemen, indien in Nederland de geschikte personen niet te vinden zijn of indien zich niet genoeg Nederlanders aanmelden. Vóór alles moet de Regeering zorgen dat het vereischte personeel voor de verschillende diensten aanwezig zij, terwijl bij de vaststelling of regeling van bezoldiging ook rekening moet worden gehouden met de draagkracht der belastingbetalenden, in hoofdzaak de inlandsche bevolking. Het is niet te ontkennen dat de Regeering, vooral in den laatsten tijd, met nauwgezetheid er naar streeft, de indienstneming van Nederlanders, voor zoover de aan haar toevertrouwde geldelijke belangen zulks veroorloven, te bevorderen. Voor de opleiding van Nederlandsche jongelieden tot ingenieurs en geneesheeren in Indischen dienst worden ruime studietoelagen verstrekt. Bij verschillende gelegenheden bleek dat verbetering van bezoldiging door haar ernstig in overweging werd genomen. Wat in het bijzonder de Indische officieren van gezondheid betreft, niet lang geleden werd de tijd van aanspraak op pensioen van twintig Indische dienstjaren teruggebracht op vijftien. Uit dit alles blijkt dat de Regeering waakzaam is, doch tevens dat zij een verklaarbare bedachtzaamheid ten aanzien van het verhoogen van sommige bezoldigingen in acht neemt. Een dergelijke verhooging toch zal dikwijls leiden tot verhooging van andere bezoldigingen en zoo zouden, indien de bedachtzaamheid te dezen uit het oog werd verloren, de kosten van de geheele Indische huishouding spoedig kunnen worden opgedreven tot groote schade van de toch reeds zwaar gedrukte Indische belastingbetalers. Nu de Regeering aldus staat voor de oplossing van een zeer moeilijk vraagstuk en bij herhaling blijk heeft gegeven, te streven naar de vaststelling van betamelijke en dus ook voor Nederlanders aannemelijke dienstvoorwaarden, nu kan, naar de meening van de Indische afgevaardigden, het niet op den weg liggen van het A.N.V. een anderen dan den door de Regeering gevolgden koers aan te bevelen. Zij die een andere meening mochten zijn toegedaan, kunnen niet volstaan met het uiten van klachten, maar dienen de maatregelen aan te wijzen die, naar hun opvatting, tot stellige verbetering kunnen leiden, de geldelijke gevolgen van die maatregelen te berekenen en aan te toonen dat die gevolgen, zonder dat daardoor aan het algemeen belang van Indië afbreuk wordt gedaan, kunnen worden aanvaard.
Bij de toelichting van de motie die in de vergadering van 28 Maart door de Afdeeling Haarlem werd ingediend, beweerde de woordvoerder van die Afdeeling o.m. dat er onder de buitenlandsche officieren van gezondheid, tijdelijk aangenomen voor den Ned. Ind. staatsdienst, personen zouden zijn, wier wetenschappelijke opleiding niet voldoende waarborg gaf voor een richtige behandeling der aan hun zorgen toevertrouwde lijders; ook werd de eisch gesteld dat in ieder geval bij het in dienst nemen van buitenlanders de zekerheid moet bestaan dat zij de Nederlandsche taal machtig zijn.
Mocht bij de aanneming van geneeskundigen inderdaad somwijlen de hand zijn of worden gelicht, ten aanzien van hun wetenschappelijke kennis, dan zou dit ernstige afkeuring verdienen. Buitenlanders mogen alleen dan in dienst worden genomen, indien voldoende waarborgen bestaan dat hun opleiding met die der Nederlandsche artsen ten minste op één lijn kan worden gesteld. Het is den ondergeteekenden niet gebleken dat aan dezen eisch wordt te kort gedaan; zij achten echter de uitgesproken beschuldiging - die zij overigens geheel voor rekening van den woordvoerder moeten laten - zoo ernstig, dat er naar hun meening termen bestaan haar onder de aandacht der Regeering te brengen; de beslissing te dezen berust bij het Hoofdbestuur. Dit overwege tevens of bij de Regeering zal worden aangedrongen op het nemen van maatregelen tot bevordering van het gebruik der Nederlandsche taal door niet-Nederlandsche Europeesche landsdienaren. Te vorderen dat deze buitenlanders reeds bij hun indiensttreding de Nederlandsche taal machtig zijn, lijkt een onredelijke eisch. Daarentegen zou het, naar de meening der ondergeteekenden, stellig aanbeveling verdienen, om aan in Indischen dienst tredende buitenlanders de verplichting op te leggen, zich binnen een bepaalden tijd de Nederlandsche taal eigen te maken. Maar waar de nood dringt zal het met deze voorwaarde niet al te nauw kunnen worden genomen: een Duitsch sprekende dokter is toch altijd nog beter dan geen dokter!
Mocht het Hoofdbestuur het besluit nemen, de Regeering over deze aangelegenheid te schrijven, in den geest als hier werd aangewezen, dan zal het Regeeringsantwoord, zoo mogelijk, in Neerlandia openbaar worden gemaakt.
De afgevaardigden voor Groep Nederl. Indië in het Hoofdbestuur. |
|