Neerlandia. Jaargang 17
(1913)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHet Nederlandsch Geloofslied.Ga naar voetnoot1)Het Nederlandsche Lied, geestelijk en wereldlijk, gezongen over den geheelen Nederlandschen stam, dat is wel een der idealen van ons Verbond. Waar toch ons lied in eere is, daar is het ook onze volksaard. Te klagen nu hebben wij niet, want tot uit Amerika en Afrika krijgen wij steeds door de bewijzen dat ons lied daar leeft en wast. Zoo uit Pretoria, waar in deze maand een zangwedstrijd wordt gehouden, uitgaande van de Christelijke Jongelieden Vereniging; die wedstrijd is uitsluitend voor Zuid-Afrikaners bestemd, liefhebbers, niet beroepsmenschen. Het programma meldt Wierts, Cath. van Rennes, Kor Kuiler, Gottfried Mann en anderen als toonzetters, Jan Celliers en Loovendaal als dichters. Zulke prijskampen zijn goed; zij brengen het lied uit de zaal naar het gezin, waar het zijn grootste diensten doet. Maar ouder dan dat lied van zaal en huisvertrek, is dat andere Lied, het Geestelijke, dat van eeuwen her, gezel was van den Bijbel, en dat als eerbiedige uiting van het kerkelijk leven de taal der vaderen en hun geloof voortdraagt over Nederlandsch gebied, ook ver buiten het moederland. Zuid-Afrika kan getuigen hoe groot zijn bindende kracht is in Psalmen en Gezangen. Dat geestelijke lied klinkt reeds uit vroege middeleeuwen tot ons door, in al zijn kinderlijkheid en eenvoud, maar ook in al zijn duisterheid en mystiek. Bij de scheuring in de Christelijke kerk splitsten zich ook de wegen van dat lied en elke kerkelijke groep verkoos voor zich haar eigen woord en wijs. Een groot deel onzer thans levende Hervormden had sedert lang geen vrede met den christelijken zang buiten de Psalmen en Gezangen, en betreurde het dat, wat er schoons bestond aan koralen, was achtergesteld bij de onhollandsche liederen van Sankey. Ds. Pierson, van de Heldringgestichten te Zetten, heeft sedert jaren getracht in de leemte te voorzien door eenDs. H. PIERSON.
reeks van liederen, eerst voor eigen kring, daarop voor wijder, eindelijk vereenfgd in een bundel, Vluchtheuvelzangen, waarvan de tweede druk voor een groot deel reeds is uitverkocht. Zij zijn op muziek gezet, meestal tweestemmig, door eene talentvolle medewerkster, die aan meesters der kunst, Bach, Händel, Haydn, Glück, Gade, en zoovele andere met name genoemde of nooit gewetene, het meerendeel harer melodieën heeft ontleend. En naast de overgroote meerderheid der eigen liederen van Pierson, treffen hier en daar de oude woorden, maar gewijzigd, van een Valerius of Brugman of van ongenoemden. Van klein begin zijn deze zangen verbreid over ons land niet alleen, maar ook reeds over Amerika, waar zij zeer worden gezocht. Zuid-Afrika zal ze zeker ook leeren kennen en in zich opnemen, en zoo den wensch vervullen van den eenig overgebleven, maar niet minst vermaarde der drie gebroeders, wier naam onuitwischbaar geschreven staat in de geschiedenis van Nederland in de tweede helft der vorige eeuw en nog staat in die onzer dagen: Allard, den dichter-geleerde; N.G., den geleerdestaatsman; H. Pierson, den christen-dichter. |
|