krachtiger dan ooit opleefde. Constantinopel vierde hoogtijd en het bleef ook na de veroveringen van de aanhangers van den Koran in de zevende eeuw de groote stapelplaats van goederen en de koopmansbeurs voor Oost en West.
Eerst het verkeer, dat met de kruistochten gepaard ging, leidde er langzamerhand toe, dat het Westen weder aandeel van beteekenis kreeg in de handelsbeweging. Italië gaf den stoot daartoe. Het maakte zich geleidelijk meester van den handel aan de kusten van de Middellandsche Zee en de Zwarte Zee. Venetië, Genua en verscheidene andere steden in Italië geraakten tot grooten bloei, al naarmate de handelsverbindingen met het Oosten aan de eene en met het Westen aan de andere zijde toenamen. De aanraking met Spanje, Frankrijk, Engeland, enz. werd voortdurend levendiger en ten slotte waren de Arabieren verdrongen uit hunne positie van overheerschers op de wereldmarkt.
Eenmaal zoover gevorderd, wist het Westen zich te handhaven en spande het zijn uiterste krachten in om zijn handel te ontwikkelen. Er werden markten ingesteld, op bepaalde tijden gehouden; om verbrokkeling van kracht te voorkomen, verbonden koopsteden van beteekenis zich om gezamenlijk handel te drijven; men stichtte centrale stapelplaatsen voor den uitvoer en er werden verschillende koopmansprivilegieën in het leven geroepen.
Met den handel ontwikkelde zich de industrie. Tal van artikelen van dagelijksche behoefte en van weelde verwierven eene groote vermaardheid en het duurde niet lang, of er ontstond een zekere drang om een ruimer afzetgebied te vinden en tegelijk op grooter schaal artikelen uit het verre Oosten aan te voeren. In het Westen richtte men nu op zijn beurt den blik naar Indië en China. In Klein-Azië waren echter de omstandigheden veranderd. De triomf van den westerling had den Turk te denken gegeven en de Halve Maan trachtte hem nu te beletten een zegetocht te houden door haar gebied verder oostwaarts. De kooplieden uit het Westen werden er bemoeilijkt en zagen af van verdere pogingen om dieper in Azië door te dringen.
Intusschen had Portugal's scheepvaart zich ontwikkeld en werd de westkust van Afrika door de Portugeezen gekoloniseerd. In 1486 vorderden zij tot de Kaap de Goede Hoop, maar van daar naar Indië te stevenen was nog een hoogst bezwaarlijke onderneming. Deze tot een goed eind te brengen gelukte niet vóór 1498, toen Vasco de Gama in de Indische wateren ankerde. Als gevolg van den gelukkig geslaagden tocht en van latere veroveringen op de Arabieren werd Portugal voor geruimen tijd het centrum van den wereldhandel.
In die periode valt ook de ‘kolonisatie’ van Amerika door de Spanjaarden na de ontdekking van dat werelddeel door Columbus. Spanje trok er aanvankelijk groote voordeelen uit, maar wist zich zijn bezit op den duur niet voldoende ten nutte te maken.
Gedurende den strijd der naties op handelsgebied hadden de Nederlanden gelegenheid gekregen zich langzaam te ontwikkelen, zij het dan te midden van moeilijkheden van allerlei aard. In 1594 waren, zij zoover gevorderd, dat zij het besluit tot sluiting van de Spaansche en Portugeesche havens voor de Nederlandsche kooplieden feitelijk konden keeren tegen de genoemde landen zelve, en wel door pogingen in het werk te stellen om rechtstreeks den handel met Indië in handen te nemen. Na Houtman's tocht daarheen werden tot dat doel verschillende handelsondernemingen opgericht, welke ten slotte samensmolten tot eene, de Oost-Indische Compagnie, die onder haar wapen schreef: ‘De cost gaet voor de baet uyt.’
De omstandigheden leidden er toe, dat de O.-I. C. ook de kolonisatie van de Kaap de Goede Hoop in de hand had te werken. De onmiddellijke handelsvoordeelen, daar te verkrijgen, kwamen echter in geen vergelijking met die, welke er in Indië waren te behalen. De Kaap moest nog ontwikkeld worden, terwijl de rijkdom van Indië zoodanig was, dat de Arabieren er reeds sinds geruimen tijd met groote winst belangrijke nederzettingen hadden kunnen onderhouden. Wat is dus natuurlijker, dan dat de bewindvoerders der O.-I. C. te Amsterdam zich voortdurend teleurgesteld gevoelden door de resultaten, van de Kaap gerapporteerd, vergeleken bij de schitterende uitkomsten van de ondernemingen in Indië?
Intusschen zag men het belang ervan in te trachten voortdurend vaster voet te krijgen in Zuid-Afrika. Voor de vaart op Indië was het noodzakelijk halfweg een station tot proviandeering van de schepen te hebben. Engeland begreep zulks ook, nadat het zich op zijn beurt was gaan toeleggen op het maken van wereldveroveringen, en eigende zich in 1814 de Kaap toe.
Wij zullen den Handel, die bij afwisseling verschillende naties begunstigt, niet verder volgen op zijn tocht en liever een oogenblik stilstaan bij het heden.
De kolonisatie van de Kaap met de hulp van de Oost-Indische Compagnie moge niet geleid hebben tot het blijvend bezit van Zuid-Afrika - het heeft wèl tengevolge gehad, dat de Nederlandsche stam er geworteld bleef. En zulks is een uiteindelijk succes, hetwelk niet geringgeschat moet worden. Er zijn door de O.-I. C. geldelijke offers gebracht zonder dat er terstond voldoende winsten tegenover kwamen te staan, maar toch zou blijken, dat het geld niet nutteloos verspild is. Zuid-Afrika is voor Nederland niet verloren gegaan, integendeel, de handel met het moederland breidt er zich uit en de toekomst belooft nog veel, indien er slechts voldoende medewerking blijft bestaan tusschen de belanghebbenden in Nederland en het Hollandsche handelselement in Zuid-Afrika.
Wat de vooruitgang, sinds 1906, beteekent, blijkt uit de volgende cijfers van de waarde van den invoer uit Nederland in Britsch Zuid-Afrika over de jaren 1906-1912: 345.601 pd. st., 357.628 p. st., 368.190 pd. st., 418.162 pd. st., 538.227 pd. st., 636.104 pd. st., 752.996 pd. st.
Het Britsche rijk als één gerekend, nam Nederland in 1906 de negende plaats in, wat zijn uitvoer naar Zuid-Afrika betreft. Het kwam na het Britsche rijk, de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, Duitschland, Argentinië, Frankrijk, Zweden, Brazilie en België. Sinds dien is het, gedurende 1912, gevorderd tot No. 4 en heeft het nu slechts vóór zich het Britsche rijk, Duitschland en de Vereenigde Staten van Noord-Amerika.
Feiten nu zeggen meer dan breedvoerige beschouwingen, waarvoor het hier trouwens de plaats niet is. Slechts zij opgemerkt, dat er nog een groot veld voor uitbreiding van den Nederlandschen handel op Zuid-Afrika open ligt. Het Hollandsche handelselement hier is zich zulks ten volle bewust en doorvoed van de oude tradities, streeft het er naar verdere vreedzame veroveringen te maken. Indien dat streven door de belanghebbenden in Nederland voldoende gesteund wordt, zal er ook verder nog veel teruggewonnen kunnen worden van wat er in het verleden voor den Nederlandschen handel verloren is gegaan.
L. BEERSTECHER.
Johannesburg, 27 Febr. 1913.