naast het Nederlands. Het Afrikaans wordt door dezen dus slechts tijdelik geduld; meer niet. Bestaat deze toestand in Nederland, ook in Zuid-Afrika - zo redeneert men - kan hij even goed bestaan. Het verschil in uitspraak tussen Nederlands en Afrikaans aan de ene kant is veel geringer dan dat tussen Nederlands en het een of ander Noord-Nederlands of Vlaams dialekt aan de andere. Op 't oog lijkt deze redenering volkomen juist, hoewel er aanzienlike verschillen bestaan in de uitspraak van de Nederlandse en de Afrikaanse klanken. 't Is echter met zo zeer het mindere of meerdere verschil in uitspraak waardoor iemand getroffen wordt bij een vergelijking van Nederlands met Afrikaans, maar wel door de grote afwijkingen in de vormleer. Bovendien mag men het Afrikaans uit een prakties oogpunt en geiet op de tegenwoordige toestand van zaken, niet een dialekt noemen, want het is de taal die door alle Hollands-sprekenden over het hele gebied gesproken wordt, met hoogstens dialektiese afwijkingen. De verhouding tussen Afrikaans en Nederlands is dus volstrekt niet die van een dialekt tegenover een algemene landstaal.
Een groter aantal wil het Afrikaans en het Nederlands naar elkaar toebrengen: het eerste moet stijgen, het laatste dalen. Dat beide deze talen onder omstandigheden op elkaar invloed zullen en moeten hebben is duidelik, doch een dergelike toenadering als door deze personen bedoeld wordt is hoogst kunstmatig, een onnatuurlik mengsel zonder enige levensvatbaarheid: typiese Afrikaanse zinswendingen en taaleigenaardigheden worden door Nederlandse vervangen en omgekeerd. Over deze kunstmatige toenadering wordt tans niet meer zo veel gesproken en geschreven als enige jaren geleden, toch bestaat dit streven nog steeds. Het gevolg hiervan is een taal die noch Nederlands noch Afrikaans is. Voorbeelden heeft men genoeg.
Het grootste aantal aanhangers echter onder Hollands-sprekende Afrikaners, inzonderheid onder het jongere geslacht, telt stellig die beweging die ijvert voor het Afrikaans, beide als schrijf- en spreektaal. Onder dezen bestaan er echter vaak verschillen omtrent de weg die men moet volgen, wat alleszins begrijpelik is ook al is men 't omtrent de hoofdpunten eens.
Er zijn er die het Nederlands als volstrekt onnodig beschouwen, er zelfs min of meer vijandig tegenover staan. Men redeneert daarbij als volgt:
‘Afrikaans is de taal van de toekomst, schrijftaal zowel als spreektaal. Nederlands is een vreemde taal en als zulks op gelijke voet te stellen met andere vreemde talen.’ Dat het Nederlands voor de Hollandse Afrikaner in zekere zin 'n vreemde taal is, valt wel niet te ontkennen, doch daarmee is volstrekt niet gezegd dat het woord ‘vreemd’ in die zin opgenomen moet worden waarin wij van Engels, Duits of Frans als vreemde talen spreken. Integendeel: het Nederlands is en blijft ons veel dichterbij, is veel onmisbaarder dan welke vreemde taal ook.
Vaak wordt er geschermd met de bewering: ‘Nederlands is een vreemde taal.’ Dikwels heeft dit ten gevolg dat men niets hoegenaamd aan het Nederlands doet. Dit zou nog te verontschuldigen zijn als men maar het Afrikaans beoefende, doch in vele gevallen gebeurt dit evenmin. In de regel vindt men echter dat zij die het Nederlands vijandig zijn, er niet voldoende mee vertrouwd zijn om het naar waarde te schatten. In ieder geval wordt door alle genootschappen ter bevordering van het Afrikaans een ereplaats aan het Nederlands toegekend. Dit is de gezonde toestand van zaken die overal moet bestaan.
Vele zijn in gemoede overtuigd van het goed recht van bestaan van het Afrikaans, beide als schrijf- en spreektaal, doch bedienen zich, behalve in de omgang, nog meestal of uitsluitend van het Nederlands, en wel om verschillende redenen. Sommigen zijn bevreesd dat het Afrikaans hen in de steek zal laten, wat echter gelukkig geen reden tot vrees hoeft te zijn; want een taal - en derhalve ook de Afrikaanse taal -, is tot alles in staat waartoe diegenen die haar spreken in staat zijn, terwijl aan de andere kant het niet beoefenen van een taal in zekere vakken armoede betekent voor die taal, ten opzichte van de vakken in kwestie.
Anderen onthouden zich van het gebruiken van het Afrikaans als spreek- en schrijftaal omdat aanmoediging van het Afrikaans bij velen uitloopt op verwaarlozing van het Nederlands. Dit wordt vooral door diegenen ondervonden wier taak het is het Nederlands als vak te onderwijzen, en verschaft ons tevens het antwoord op de vraag waarom verschillende overtuigde voorstanders van het Afrikaans zich vroeger of later uitsluitend van het Nederlands bedienen. Nu hoeft verwaarloozing van het Nederlands, op zichzelf beschouwd, niet zulke noodlottige gevolgen te hebben, doch dit is evenwel toch het geval: eerstens omdat het Afrikaans, zolang het geen letterkunde van voldoende omvang bezit, niet de plaats van het Nederlands kàn innemen; ten tweede omdat verwaarlozing van het Nederlands in zeer vele gevallen betekent verwaarlozing ook van het Afrikaans, want wij hebben nog steeds te vechten tegen het ingewortelde kwaad: ‘Afrikaans komt van zelf’, en Nederlands is immers toch een vreemde taal. Hierdoor komt 't dat vele overtuigde voorstanders van het Afrikaans, inzonderheid professoren en leraars, zich toch bij voorkeur van het Nederlands bedienen.
‘Maar waarom dan niet het Afrikaans als vak opgenomen en als medium gebruikt bij het onderwijs’, vraagt misschien iemand. Binnen zekere perken is hiertegen volstrekt niets in te brengen. Laten diegenen die het Nederlands machtig zijn, zich daarvan bedienen; de anderen schrijven gerust Afrikaans. Slechts door het Afrikaans beide als schrijf- en spreektaal te beoefenen, kan men haar verrijken. Waarom zou men zich niet van het Afrikaans bedienen bij het onderwijs, vooral in de laagste klassen, als de leerlingen het meegedeelde dan beter begrijpen? Waarom zou men het Afrikaans niet gebruiken in de briefwisseling, het debat, de voordracht of op de vergadering, als men zich beter en juister in die taal kan uitdrukken? Dit ligt trouwens voor de hand. Waarom zou men zelfs niet in de evangeliebediening een beschaafd Afrikaans laten horen, waar dit wenselik toeschijnt? Verschillende van onze predikanten doen dit reeds, in de vaste overtuiging dat ze door dit te doen meer vruchten plukken van hun werk. Hoe velen schrijven niet Engels - of moet men vragen: hoe weinigen doen het niet? -, eenvoudig omdat zij zich niet op een gemakkelike, natuurlike wijze in het Nederlands uitdrukken kunnen en het Afrikaans als zogenaamd ‘minderwaardig’, als een keukentaaltje beschouwd wordt? Waar moet de liefde voor de Afrikaanse taal dan ook vandaan komen als de meesten, waaronder van de voornaamsten en meest geletterden, zich doorgaans van het Engels of het Nederlands bedienen, ook al laat hun kennis van die talen vaak nogal wat te wensen over. Laten wij het Afrikaans de rechte plaats toekennen, maar vooral zorgdragen dat wij het zuiver houden, vrij van het boekachtige en onnatuurlike en vooral vrij van onnodige Engelse invloed.
Dikwels wordt er veel afbreuk gedaan aan de Afrikaansche Beweging door een ongezonde toestand van zaken bij de voorstanders zelve. Het verwijt dat dezen soms wordt gemaakt dat zij voorstanders van het Afrikaans zijn enkel wegens een gebrekkige kennis van het Nederlands, is dikwels niet zonder grond. Dit verwijt zou echter niet zo zwaar hoeven te wegen als zij slechts het Afrikaans zuiver en goed gebruikten, doch vele voorstanders van Afrikaans zijn vaak geen beoefenaars van Afrikaans. Zij spreken thuis liefst Engels of gebruiken een mengelmoes van Afrikaans en Engels. Is 't dan te verwonderen dat velen, vooral onder de ouderen, zo zij al geen tegenstanders van de Afrikaanse Beweging zijn, er