mogelike on-godsdienstige overtuiging.
In een zuiver geordende samenleving vertegenwoordigt ieder een bepaald element, en doet zijn best, dat element zo krachtig mogelik, en zo volledig mogelik, te representeren, met inachtneming van de natuurlike grenzen die hem scheiden van zijn anders -, soms geheel tegenovergesteld denkende medemens.
Aan motieven voor kunst is hier in Zuid-Afrika geen gebrek: de naturel, met z'n ongeëvenaarde verscheidenheid van lichaamsbouw, gelaatsvorm, uitdrukking, en kleur, vanaf de kleine, moedernaakte, glad-mieliebuikige, humoristies dik-koppige kafferjongen tot de met duizend rimpels doorploegde overgrootmoeder, die half-blind voor de primitieve, door verveloosheid prachtig van kleur geworden deur van met roodbruine grond gepleisterde hut zit te staren, het aan iemands fantasie overlatende om uit te maken of allerlei gedachtenbeelden aan haar geestesoog voorbijtrekken, of dat ze zich bevindt in een toestand van volstrekte afwezigheid van gedachtenwerking.
Voeg daarbij dat wondervolle diep-rood van een verschoten hoofddoek, de rythmies verspreide, spaarzaam door het donkere groen doorgelaten lichtvlekken op huis en voorgrond en hier en daar een stuk massief blauwe lucht, en ge hebt een gegeven om de meest veeleisende schilder tevreden te stellen.
Of de gedempte, uit diepe kelen opwellende, eentonige solo- en koorzang van kaffers die in lange rijen met hun houweel aan de straat werken, of deze met hun zware blokken dichtstampen.
Of de kaffervrouw, zoals ze daar in statige houding, met haar kind op de rug gebonden, door het veld schrijdt, haar ebbenhouten schouder in schoonheid van vorm wedijverend met die van Milo's schepping, - een niet beter te wensen stoffering van het ‘veld’, zoals het zich daar uitstrekt in nimmer eindigende perspectieven.
De stemming van dat veld wêer te geven, met z'n melancholie van lijn en kleur van lome verre bergreeksen, met z'n blauw-wazige vibrerende horizon, overgaande tot in oneindig hoge onpeilbare diepten; met z'n hel-geel en goud geblakerde mielievelden, dàt is een van die gevallen, waarover de Afrikaanse schilder peinst, en die hij niet aandurft.
Want dàt in volle rijpheid op doek te brengen gaat ‘boven z'n vuurmaakplek’.
Doch wanneer ge duideliker wilt zien welke verrukkelike kleuren het Zuid-Afrikaanse landschap u aanbiedt, ga er dan op uit op een regenachtige dag, wanneer donkere wolkgevaarten door het luchtruim jagen, en ge alles in vijf, zes verschillende toonwaarden achter elkaar ziet staan, en ge in de verte de stad in een zilvergrijs sprookjeslcht een natuurlike verbinding ziet vormen tussen vaste en etheriese elementen.
Of wilt ge de wonder-fluisterstemmen van het blue-gum-woud, in de vroegte met z'n spaarzame lichtsprankels op donkere stammen getoverd, en later op de dag met z'n bleke kleuren van groen-grijs, grijs-blauw, licht rood-bruin, overgaande tot een diepfluwelen plek hier en daar?
Als reuzen-pijpen kaneel hangen fantasties de losgebarsten stukken schors, het reine, vlakke grijs-wit van de nieuwe barst te mooier doende uitkomen.
De meest-uiteenloopende, en steeds de aandacht kluisterende onderwerpen nodigen u uit, dwingen iemand die daarvoor gevoelig is, tot tekenen en schilderen. Johannesburg met z'n mooie gebouwen, als Exploration Buildings en zovele andere, met z'n schilderachtige achterbuurten in alle mogelike en onmogelike stijlen, en z'n ongelooflik mengelmoes van rassen en tussenvormen: zwart, bruin, geel, blank, en letterlik elke vereniging van deze, Johannesburg met z'n goudmijnen, hoge machinerieën, reusachtige geel-witte tailings van tot poeder gestampt erts waaraan het goud is ontnomen, tegen grijs-violette, statig met cook doorpluimde lucht, de ertskarretjes voortdurend af en aan rollend, de kaffers als miniatuur-poppetjes daartussen - werkelik, het is de schuld van Zuid-Afrika niet, indien niet meer en meer de onbedwingbare lust zou ontstaan iets daarvan vast te leggen door tekenstift of penseel!
Pretoria.
J.W.F. WENNING.