weet, waar Abram de mosterd haalt’ zegt men: ‘hij weet waar Dawid die wortels grawe’ (- graaft); voor: ‘dat is koren op zijn molen’ zegt men: ‘dis water op sij meule’; voor: ‘Hij is niet van gisteren’ zegt men: ‘Hij is nie vandag sij kind nie’. ‘As is verbrande turf’ wordt: ‘as is verbrande hout’. ‘De druiven zijn zuur, zei de vos’ is natuurlik omgezet in: ‘die druiwe is suur, seh jakkals’. Voor: ‘zij is 'n kruidje-roer-mij-niet’ heb ik meer dan eens horen zeggen: ‘'n Truitje-roer-mijnie’ en voor: ‘Aap wat heb je mooie jongen’ het geheel anders bedoelde: ‘Aap wat ben je 'n mooie jonge’. ‘Klaar is Kees’ werd omgezet tot: ‘Dis klaar met Kees’, gezegd als het met iemand of iets ‘gedaan’ is, gewoonlik met de bijgedachte, dat Kees = bobbejaan (baviaan) - 'n geheel nieuw spreekwoord dus.
Men zegt: ‘Kinderen zijn een zegen des Heren, maar ze houden de nopjes van je kleren’. Het laatste wordt hier: ‘hulle hou die mot uit jou klere’, zeker even waar.
Schilderachtig zijn sommige toevoegsels, zoals in: ‘Stille waters, diepe grond; onder draai (of dwaal) die duiwel rond’. Het stijve: ‘De aanhouder wint’ is verbeterd tot: ‘Klein begin, anhou win’. Niet minder treffend voegt men bij: ‘Belofte maak skuld’ het ironiese: ‘wie daarop wag word gekuld’, met ongrammatiese d, maar de Afrikaner maakt wel eens meer 'n humoristies gebruik van het ‘Hoog’-Hollands, zoals in: ‘Hij sprak gen sprook’ (zweeg als het graf).
De tot dusver gegeven spreekwoorden zijn gangbaar in het Nederlands, vele misschien ook in het Engels of Duits of andere Europese talen - met deze kwestie willen wij ons niet inlaten. Wel willen wij opmerken, dat het Afrikaans ongetwijfeld enige Engelse spreekwoorden heeft overgenomen. Daaronder meen ik te mogen rekenen: ‘Ik is jou Moses’ - ‘In iemand sij goei boeke staan’ (of: wees) - ‘Hij lig sij elmboog’ (hij drinkt) - ‘As jij achter die deur gestaan het, soek jij 'n ander daar’ (= zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten) - ‘Ik ken hom van Adam nie’ (maar ook in het Frans zegt men: ‘je ne le connais ni d'Adam, ni d'Eve’).
Een aardige omwerking van: ‘There's many a slip’, etc. is: ‘Tusse die hand en die mond, val die pap op die grond’. Het spreekwoord: ‘Dis husse’ (= het Engelse ‘hush’?) gebruikt als kinderen iets vragen, dat men ze niet wil zeggen, wordt verlengd tot: ‘Dis husse met lang ore’.
Het aantal oorspronkelik Afrikaanse spreekwoorden is legio en elke dag komen er nog weer nieuwe bij. Weelderig is dan ook de groeikracht van het Afrikaans - degenen, die het een ‘arm taaltje’ noemen moeten maar eens aantekening houden van wat ze zo al kunnen horen, als ze de kunst van luisteren verstaan. Ik wil niet zeggen, dat al dat oor-Afrikaans materiaal even wijd verbreid is - veel er van is lokaal, soms misschien beperkt tot één enkele familie. Maar zelfs dan nog blijft het van belang voor degenen, die het wezen van de levende taal willen doorgronden in verband met het volksleven en het volkskarakter. Het zij mij vergund enige weinige bloemen te plukken op dit uitgebreide veld.
Specifiek Afrikaans is natuurlik het historiese: ‘Alles sal regkom’, waaraan dikwels wordt toegevoegd: ‘seh Jan Brand’. Daarmede is de herkomst duidelik aangeduid; maar wie was Horak, die optreedt in het spreekwoord: ‘Wat seh Horak?’ (= wat is die nuws?). Jan Blom, Visser de Rijmer, Antje Somers, Jannie met sy hoepelbeen, wier namen ook min of meer spreekwoordelik zijn geworden, zijn niet geheel nevelachtig, maar de geheimzinnige Horak is niet eens legendaries. Toch is ‘Wat seh Horak?’ een klassick spreekwoord geworden.
De populaire Jakhals-cyclus is natuurlik ook aansprakelik voor een paar gezegden: ‘Jakhals prijs sij ij'e stert’ - ‘Die sieke dra die gesonde’ - ‘Hij is 'n Jakhals’ (sluw).
Aan het boereleven zullen wel ontleend zijn: ‘Achteros kom ook in die kraal’ (ongeveer = Hans komt door zijn domheid voort) - ‘Stadig oo'r die klippe’ (klippers) = voorzichtig wat! - ‘So oud as die waa'npad’ (oud = ouderwets = vroegrijp) - ‘So vet as 'n varkie’ - ‘Ver van jou goed, nabij jou skade’.
Echt Afrikaans zijn verder: ‘Nou is die gort gaar’ (nu zijn de poppen aan het dansen) - ‘Sij maters is dood’ (hij is: facile princeps, of ook: 'n eerste rakker) - ‘Hij is nie onder 'n kalkoen uitgebroei nie’ (niet zo dom, als je denkt) - ‘Hij is vol draadwerk, vol dinge’ ('n lastig persoon) - ‘Hij is 'n doring’ ('n opperbeste) - ‘Hij het 'n voolstruismaag’ (hij eet alles) - ‘Hij is so gemaak en so gelaat staan’ ('n sukkel) - ‘Daar is baing suur lamoensop onder’ (hij is niet helemaal te vertrouwen) - ‘Dis nie om die hondje nie, dis om die halsbandjie’ (hij komt daar om ‘geen dove neuten’, n.l. om een dochter des huizes het hof te maken) - ‘Hij is maljan onder die hoenders’ (de enige manspersoon in een gezelschap dames) - ‘Hij is op zijn stukken’ (in zijn element, in zijn humeur) - ‘Ik sal jou 'n klip in die pad rol’ ('n wederdienst bewijzen). In rijmende vorm: ‘Hij is 'n man van toet, was hij beter dan was hij goed’ - ‘Ik is 'n voo'lstruis, waar ik kom daar is ik thuis’ (maak geen omslag om mij, ik ben met alles tevreden) - ‘Dis die laaste sien van die blik kantien’ (iemand of iets is spoorloos verdwenen). Bekend is ook de toost: ‘Gesondheid, in die rondheid, al die mooi meisies in die blomtijd’.
Maar het kleurige en schilderachtige van het Afrikaans zit 'm niet alleen in zijn meer ambitieuse spreekwoorden en gezegden. Het is ook biezonder gelukkig in allerlei verrassende verbindingen van eenvoudige woordjes. Men merkt dit op, als men enige Boeren ongedwongen met elkaar hoort ‘geselsen’. Dit woord zelf is al 'n mooie vinding - maar ik bedoel zulke samenkoppelingen als: ‘achtermakaar’ (= voortreffelik) - ‘deurmakaar’ (verbijsterd, zinneloos) - ‘an makaar’ (slaags) - ‘hot achter’ (slecht - ‘Spaans’) - ‘orrelstrijk’ (naar wens) en honderd andere. Voeg daarbij intensieven als: ‘stokflou’ (uitgeput) - ‘papnat’ (doornat) - ‘dood leuters’ (alsof men van niets weet) - ‘perdgerus’ - ‘na'elskrap’ (bij het kantje af) en allerlei origenele uitroepen als: mijn tijd, op die aarde, praat van die ding, trapvas, alla-kragtig, alla- mentig jong, enz.
Ook uit de Afrikaanse literatuur zijn spreekwoorden voortgekomen. Men denke aan: ‘Ik hou van 'n man, wat sij man kan staan’ (van Jan Celliers) en aan Totius' gevleugeld woord: ‘Mij doodkrij is min’ (laatste regel van ‘Die Besembos’). Hiermede stelt de Afrikaner vast de forse levenskracht van zijn volk en taal.
Moge dit opstel enig denkbeeld hebben gegeven van de ‘taalbloei’ van het Afrikaans, dat zich ‘tegen de verdrukking in’ vrij en karaktervol heeft ontwikkeld onder eigen zon en eigen blauwe hemel.
A. FRANCKEN.
Bloemfontein, Oktober 1912.