Kaapse geschillen in 1705.
(Over de Oorzaken der Beweging onder de Kaapse Vrijburgers tegen de Gouverneur, W.A. van der Stel).
De belangrijkste politieke gebeurtenis aan de Kaap, gedurende het bewind van de Oost Indiese Compagnie, was zeker de strijd, die er, in 1705, tussen de vrijburgers en de Gouverneur, Willem Adriaan van der Stel, begon, en die 't volgende jaar tot een uitbarsting leidde.
Hoewel de oorzaken van die beweging makkelik genoeg te vinden zijn, geven enkele moderne schrijvers, zoals Leibbrandt, Colvin en Edgar, zeer eigenaardige voorstellingen ervan, die de zaken in een heel verkeerd licht stellen. En zelfs Godée-Molsbergen, een zeer bekwaam onderzoeker, heeft, m.i., in zijn verklaring van de strijd, misgetast.
Bij 't begin der XVIIIe Eeuw, toen de O.I. Compagnie reeds een honderd jaar bestond, waren er ernstige misbruiken in het beheer van haar zaken ingekropen. Het is bekend, dat de ambtenaren de Maatschappij overal op de grofste wijze bestalen, om zo spoedig mogelik rijk te worden.
Aan de Kaap was het hiermee niet anders gesteld dan elders in de Oost.
Alleen moesten de ambtenaren hier anders te werk gaan, wilden zij, langs verboden wegen, geld maken. Want de Kaap was geen handelscentrum. Het kon niet, gelijk de Oosterse bezittingen, rijke waren, specerijen, enz. aanbieden. De enige nijverheid en dus ook de enige bron van winst, was hier de boerderij.
Op een ander punt bood de Kaap ook een scherp kontrast met de Oost: de Bewindhebbers hadden hier te lande de kolonisatie door blanken stelselmatig aangemoedigd, met 't doel, de landbouw te ontwikkelen, om op deze wijze voorziening te maken voor 't verversen van haar vloten.
Als gevolg van deze afwijking van haar gewone politiek, in zake kolonisatie, was er, bij 't begin van de XVIIIe Eeuw, een sterke nederzetting van vrijburgers, die, wat de overgrote meerderheid betrof, boeren waren van beroep.
Om deze boeren voort te helpen, had de Compagnie reeds veel gedaan. Op 't einde van dè vorige Eeuw, hadden de XVII besloten, hun eigen boerderij-ondernemingen af te schaffen. Dat zou de boeren nog meer helpen. De ambtenaren was 't steeds streng verboden, met de kolonisten in hun bedrijf te konkurreren.
Daar echter de boerderij de enige bron van winst was, kon men niet verwachten, dat de ambtenaren zich hiervan zouden onthouden. En inderdaad werden de bevelen der XVII, dat geen ambtenaar grond of vee mocht bezitten, door dezen gewoonlik veronachtzaamd.
De grootste zondaar op dit gebied was Willem Adriaan van der Stel, die, in 1699, zijn vader was opgevolgd, als Gouverneur. Hij was met ‘eene onverzaadbare hebzucht’ bezield, (zo klaagden later de vrijburgers), en begon, dadelik bij zijn komst, een boerderij aan te leggen, op de reusachtigste schaal. Hij had spoedig op zijn buiten, Vergelegen, een 500,000 wijnstokken aangeplant; en zijn grote troepen vee, die 20,000 schapen en 1000 stuks groot vee, telden, hadden een onafzienbare uitgestrektheid als weiveld nodig. Zijn ondergeschikten volgden ijverig zijn voorbeeld en speelden ook om strijd de boer.
Dit was, op zichzelf misschien geen kwaad. Het kon de boeren ‘niets verscheelen’, zeiden zij, zolang de ambtenaren hen, de eigenlike boeren, niet in hun beroep benadeelden.
Maar de markt voor landbouw-produkten was aan de Kaap uiterst beperkt. En zelfs wanneer de vrijlandbouwers alleen in die markt toegelaten werden, zou er nog een toestand van blijvende overproduktie heersen. De plaatselike afzet voor landbouw-produkten was heel gering. Een uitvoer-handel was bijna onmogelik. Hun overtollig koorn kon alleen met de grootste moeite uitgevoerd worden, daar men te Batavia liever 't koorn van Suratte of Bengalen invoerde. Dat was veel goedkoper.
De Kaapse wijnen wilde men in de Oost ook niet hebben. En het stoken van brandewijn wou de Compagnie niet toelaten aan de Kaap. Van uitvoer van vlees was natuurlik geen sprake.
Het gevolg was, dat de Kaapse boeren, met hun produkten, en vooral met wijnen, meer en meer opgescheept raakten.
Om een idee te geven van de beperktheid van de afzet, laten wij enige cijfers volgen.
In 1705 leverden de boeren 1132 legger wijn; volgens verklaringen later door de Gouverneur gepubliseerd, werden er dat jaar niet meer dan 500 legger wijn aan de Kaap verkocht. De boeren bezaten 69,485 schapen, die alleen als slachtvee aangehouden werden. Gedurende dat jaar werden er, weer volgens de Gouverneur, niet meer dan 10,000 schapen geslacht, en hiervan leverden de vrijburgers slechts één-vierde, de ambtenaar-boeren de rest. De koornoogst was, in 1705, slecht uitgevallen; de opbrengst der boeren was 4331 mud. Toch werd er nog 1400 mud