staatsman die Zuid-Afrika tot hiertoe gezien heeft, gedurig aanhaalt. Gelijk Generaal Botha ook bij de begrafenis van President Kruger, diens laatste groet aan hem persoonlijk aanhaalde: ‘Zalig hij, die in dit leven, Jakob's God ter hulpe heeft!’
Die woorden werden door President Kruger gesproken. Omdat hij niet alleen in die woorden geloofde, maar er ook naar handelde. Dat Verleden van zijn volk was zijn ideaal, die God van Jakob was ook zijn God!
President Kruger had een edel karakter. Onver
schrokken recht door zee, toch soms zeer diplomaties!
President Kruger, kort na zijn aankomst in Europa, 1900.
Zijn karakter was gevormd door zijn natuurleven en door den Bijbel. Hij was een produkt van zijne omgeving. Het groote, het machtige, het majestueuze van het Z.-Afrikaansche veld, vindt men in dien ouden held. Gevaren van Barbaren, van wild gedierte, zelfs van Europeesche politiek, maakten hem dapper als een leeuw, voorzichtig als deslang, oprecht als de duif.
Kruger was een man! Hij leeft nog!
Dit bewijs? Hier hebt ge het! Er zijn mannen, verstandig, ontwikkeld, ik heb ze ontmoet. die volhouden dat hij terug zal komen, om andermaal de herder van zijn volk te worden. Hoe men ook tracht ze dit uit het hoofd te praten, ze blijven er bij.
Nu vraagt ge mij, ‘had hij dan geen gebreken?’ Zeker en gewis, wie heeft ze niet! Toch waren zijne deugden zoo groot, zoo sterk, dat die gebreken geheel en al verdwijnen. Hij was een man van karakter. Kruger was godsdienstig. Hij was Calvinist. Zijn godsdienst zat hem in merg en been! Hij geloofde in God. Geloofde dat God hem had uitverkoren als leider van zijn volk. Geloofde dat zijn volk door God bestuurd was tot eene hooge roeping! Tot een heerlijk doel! Tot heil van Zuid-Afrika! Tot zegen voor den Barbaar! Maar vooral tot eer en verheerlijking van Gods naam!
Dat vast vertrouwen in zijn God, deed hem gaan op de gevaarlijkste plaatsen, in een grot vol met Kaffers.
Dat geloof gaf hem moed, gelijk een Cromwell. Dat geloof had hij al van jongs af! Van dien tijd dat hij zich afzonderde, alleen was in de bergen, worstelende, biddende met zijn God! Toen niemand wist waar hij was! Gelijk een Paulus in Arabië! Gelijk een Luther in het klooster! Zoo Paul Kruger! Daar stond hij tegenover zijn God. Daar werd hij geboren, werd de geloovige, een instrument in Gods hand!
Afgezonderd dikwijls alleen met zijn Bijbel, met het machtige der Natuur, met de wonderschoonheden van veld en bosch en berg, werd ook de Staatsman geboren.
De Bijbel, het Calvinisme, de natuur hebben hun zegel gedrukt op zijn politiek! Lees zijne toespraken; sla zijn politieke loopbaan ga!
Uit alle deze klinken u tegen zijn godsdienstzin, zijn wonderlijke eenvoud en toch zijn helder doorzicht.
Hoe zie ik hem nog daar staan, dien sterken, eenigszins gebogen ouden grijsaard, daar in Mentone, toen ik hem voor het laatst de hand drukte.
Eén gedachte bezielde hem toen: zijn God en zijn volk, en de laatste woorden die hij mij toevoegde waren: ‘De Heere zal voorzien!’
Nooit twijfelde hij aan de toekomst van zijn volk. Hoe dikwijls heb ik hem hoorenzeggen: ‘De Heere laat al deze dingen toe. Maar Gods tijd komt zeker Wij moeten wachten op zijn tijd’
Men heeft Kruger dikwijls beschuldigd dat hij geld te lief had! Weet men, dat hij zijn gansche fortuin pl.m. £ 40,000 aan de Transvaalsche Regeeringleende en er nooit een penning van terug ontving?
Neen, hij was een ware patriot! Een oprecht Christen! Een dappere held! Een vurig strijder! Een knappe Staatsman!
Is dit nu een levensschets van Kruger? vraagt gij. Het is alles over zijn Volk! Ja, dat was zijn leven. Slechts twee dingen hielden hem in zijne ballingschap bezig: zijn God en zijn Volk. Dat hij ook een open oog en hart had voor den vreemdeling bewijzen twee kransen bij zijn dood. Van de Kaapsche arbeiders partij: We miss him. En van de spoorweg werkers: The peoples Friend.. Conciliatie zeer zeker, maar nooit ten koste van beginselen. Nooit dacht hij aan uitspanning, aan genoegen, aan plezier; neen, alleen aan zijn Volk. Zijn eenige troost en kracht was zijn Bijbel.
President Kruger's laatste gedachte was: ‘mijn arm, maar toch aan het einde zegevierend Volk.’
HERM. D. VAN BROEKHUIZEN.
Utrecht, 25 Febr. 1913.