komen en dat een Rijksminister, om de leden van den Reichstag te bewegen hem de credieten voor 's lands deelneming te verleenen, zou verklaard hebben, dat het hier een echt Germaansch of Duitsch werk gold, dat het aldus mogelijk zou zijn om den Germaanschen of Duitschen invloed te Luik te versterken.
Zou men werkelijk denken, dat de Luikenaars zoo maar zonder morren zich bij dergelijke beleedigingen zouden hebben neergelegd, dat niet heel de bevolking, in een opwelling van Waalsch-nationale trots, in opstand zou zijn gekomen en hun stadgenooten, die zich aan zoo een onkieschheid zouden hebben schuldig gemaakt, met een bad in de Maas zouden bedreigd hebben, die ook eens vloeide voor den man, die de plaats van bestuurder van het Luiksche Conservatorium had aangevraagd en die in de oogen van de Luikenaars als een Vlaamschgezinde had gegolden? Heel de Belgische pers, de Vlaamsche inbegrepen, zou de houding der Luikenaars hebben goedgekeurd.
Maar nu hebben wij integendeel gezien dat Vlaamsche bladen en Vlaamsche vereenigingen het noodig gevonden hebben dit optreden van de Vlaamschgezinden te laken; en dit had gevoegelijk achterwege kunnen blijven. Op zijn allerhoogst had men den vorm en het oogenblik van de betooging kunnen afkeuren, maar die afkeuring had ook niet verder mogen gaan en had zich in de allereerste plaats dienen te richten tot degenen die door hun gedragslijn een betooging hadden uitgelokt en, laten wij er zelfs bijvoegen, noodzakelijk gemaakt.
Welhoe! Het Vlaamsche volk wordt voortdurend gehoond door het bestuur van de Gentsche tentoonstelling. Het verdrag, dat verleden jaar met het Vlaamsch Comiteit der tentoonstelling gesloten is, wordt op de beleedigendste wijze met de voeten getreden; de ‘vulgarisateurs’ hebben de hulp van Frankrijk ingeroepen om den strijd tegen de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool te voeren; een Fransche minister deinst er niet voor terug om dat openlijk in de Fransche Kamer te bekennen; een vreemde mogendheid bemoeit zich dus met de inwendige aangelegenheden van ons land en, zooals in de middeleeuwen, zijn het de hedendaagsche Leliaarts die Fransche hulp gaan vragen om de Vlaamsche kultuurbeweging te helpen bevechten. Belgische overheidspersonen, bestuurders van de Gentsche tentoonstelling krommen hun rug voor der buurman uit het Zuiden en vleien hem op een wijze die aan het walgelijke grenst, waaraan alle fierheid vreemd is, waaraan zelfs het eerste begrip van Belgisch-nationale trots ontbreekt; alle uiting van Vlaamsche kunst wordt in het Vlaamsche Gent onderdrukt of onmogelijk gemaakt. Het Vlaamsche volk wordt dagelijks getergd en behandeld als iets minderwaardigs. En het zou wel het lafste volk der wereld geweest zijn, indien het daartegen niet in verzet was gekomen. Dit verzet is zelfs veel te gering geweest. Heel de bevolking van Vlaanderen had moeten opstaan om te protesteeren tegen zoo een verregaande bemoeizucht van Frankrijk met zaken die België alleen en niemand anders aangaan; en zelfs iedere rechtgeaarde Belg, hetzij Waal of Vlaming, die vond dat België nog niet rijp is om een aanhangsel van Frankrijk te zijn, eerst door den geest, om het dan later in werkelijkheid te worden, had zich bij dat verzet moeten aansluiten.
En in plaats van die beweging te laken had men in scherpe bewoordingen al degenen moeten hekelen die door hun handelwijze aanleiding daartoe hebben gegeven. Zij was niet gericht tegen Frankrijk, noch tegen de Fransche taal, noch tegen de Fransche kunst; zij had alleen tot doel om te toonen dat nog niet alle Belgen als knechten van Frankrijk verlangen te worden beschouwd, dat nog niet alle Belgen met Frankrijks bemoeizucht gediend zijn en dat nog niet alle Belgen de anti-Vlaamsche handelwijze en de kruipende houding van het Gentsche tentoonstellingsbestuur ten opzichte van Frankrijk goedkeuren.
Indien men op den ingeslagen weg moest voortgaan, dan is het te verwachten en te hopen, dat het verzet daartegen sterker en algemeener zal worden en dat het incident van den 22sten Juni j.l. slechts een klein begin geweest is. Aan Frankrijk en aan onze Franskiljons dient te worden bewezen, dat ons land nog niet geneigd is om een Fransch departement te worden en indien er ook al in België een aantal personen worden aangetroffen die niets beters zouden verlangen, dan moet aan dezen worden getoond, dat juist de Vlaamschgezinden de echte vaderlanders zijn, die voor België een geheel zelfstandige ontwikkeling wenschen, zonder de weldadige invloeden van waar zij ook komen te willen weren.
Een eerste gevolg van de bewuste betooging is ongetwijfeld de houding van burgemeester Braun van Gent ten opzichte van den ontworpen Hoogeschooldag van 10 Augustus. Het is te hopen, dat de Vlamingen dezen kaakslag zullen weten te beantwoorden zooals het behoort en dat zij daarin de noodige kracht zullen putten om hun Vlaamschgezinde overtuiging te sterken. Niets is immers zoo goed voor een beweging als tegenwerking, niets kan immers een beweging meer opzweepen dan de pogingen om deze te onderdrukken! En op het verbod van den heer Braun had, naar onze meening, onmiddellijk een antwoord dienen gegeven te worden, door de drie wetenschappelijke Vlaamsche Congressen welke einde September te Gent zullen plaats hebben, òf wel niet te doen doorgaan, òf wel ze elders dan te Gent te houden.
Het is op het oogenblik ongelukkiglijk nog maar al te waar, dat de Vlamingen veel te weinig de beleedigingen voelen die hun worden aangedaan. De handelwijze van den heer Braun had een algemeene beweging van verzet moeten uitlokken over heel Vlaanderen, zooals al het gebeurde te Gent het had moeten doen. Helaas! er is daarvan veel te weinig te bespeuren. En juist omdat de Vlamingen zoo moeilijk in beweging te brengen zijn, kunnen de vijanden van onze beweging zoo driest optreden.
Bij de protestaties die den 22sten Juni zijn opgegaan, en die eigenlijk reeds vroeger hadden moeten gehoord worden, op het oogenblik zelf dat het eerste kenteeken van Fransche inmenging, van slaafsche onderworpenheid of van miskenning der Vlamingen was te zien geweest, had heel de Vlaamsche bevolking van Gent zich dienen aan te sluiten. En de kleine groep die het gewaagd heeft om de stem der rechtmatige verontwaardiging en der zelfbewuste eigenwaarde te doen weerklinken, heeft één ongelijk gehad, en wel dat zij, in plaats van enkele tientallen of enkele honderden, niet enkele duizenden sterk was.
Het moet nu eens voor goed gedaan zijn, dat Frankrijk ons land als een wingewest blijft beschouwen en dat de Franschgezinden heer en meester in Vlaanderen spelen. Indien een aantal vermuilezelde Vlamingen en Walen een aanhechting aan Frankrijk als een ideaal beschouwen, dan moeten de Vlamingen hun toonen, dat dit niet hun ideaal is, en indien men het denkbeeld ingang wil doen vinden, zooals het in den laatsten tijd al meer en meer gebeurt, dat de band die Vlamingen en Walen met elkaar moet vereenigen en die den grondslag van de Belgische eenheid moet vormen, de Fransche taal en de Fransche beschaving is, dan moeten de Vlamingen duidelijk doen blijken, dat zij een eenheid op zoo een grondslag gesteund verre van zich werpen.
Bezoekt onze inzending op de
Gentsche Wer eldtentoonstelling