aan te leggen, met eerste-rangswerken van de groote oude meesters, dat is met de tegenwoordige prijzen nog alleen te bereiken voor de rijksten onder de rijken.
Het verlies van de verzameling Steengracht is voor ons land onherstelbaar. Zoo ging de Bathseba van Rembrandt voor een millicen frank weg, het hoogste bod dat op een veiling voor een schilderij is gegeven. Ondershands zijn er al eenige malen hooger prijzen besteed, b.v. £ 100,000, dus meer dan het dubbele, voor Lord Lansdowne's Molen van Rembrandt. Weg ging helaas ook, voor 312,000 frank, het Zieke Kind van Gabriel Metsu, met dat kindergezichtje zoo lieftallig als wij er nauwelijks een in onze oude schilderkunst kennen; weg ging de uitstekende Adriaan Brouwer, de Rookers, voor 426 500 frank. En zoo een groot deel van de 87 stukken, die voor ruim 4,200,000 frank onder den hamer gingen.
Maar tegenover dat verlies staat winst. Eenige uitmuntende stukken zijn voor ons land behouden en zullen vermoedelijk alle in Rijksmuseum of Mauritshuis komen te hangen. Dat danken wij grootendee's aan de bemoeienis van de voortreffelijke Vereeniging Rembrandt te Amsterdam en de kunstminnende en offervaardige mannen die de vereeniging tot die handreiking in staat hebben gesteld, - meest Amsterdamsche heeren, waardige opvolgers van de oude patriciërs.
Zoo heeft de Vereeniging Rembrandt vijf meesterstukken voor ons land behouden: Jan Steen, Vroolijk Gezelschap (gekocht voor ongeveer f 200,000); G.A. Berckheyde, Gracht te Delft (ongev. f 10,700); Isaäc van Ostade, Man met Varken (ongev. f 13,900); M. Hobbema, De twee Watermolens (ongev. f 152,600); en Gerard ter Borch, Moederlijke Zorgen (ongev. f 162,700). Tezamen voor ongeveer f 540,000. Bovendien heeft de Vereeniging gekocht een Jongensportret door Jacob Backer, voor ongeveer f 40,500, in opdracht van mevr. Rose-Molewater, die het vaste voornemen heeft te kennen gegeven, dit stuk te gelegener tijd in het Mauritshuis aan het rijk af te staan.
De schilderijen, die Rembrandt voor eigen rekening kocht, zal ze voor aanmerkelijk lageren prijs - zoo hebben de bladen gemeld - aan de regeering ter overneming aanbieden, en de regeering had daar ooren naar. Al zal dus vermoedelijk de Vereeniging Rembrandt het geld, dat ze besteedde, voor een goed deel terugkrijgen, zij verdient den dank van het land voor den moed, waarmede zij het er op heeft gewaagd - zouden de Staten-Generaal de uitgave wel billijken? - en voor de offervaardigheid van haar leden, die stellig op de schilderijen zullen verliezen, en er op willen verliezen, als ze maar voor goed in het land blijven.
Wij mogen ons dus verheugen, dat onze musea eerlang met zes schilderijen van groote kunstwaarde - alle bevoegde beoordeelaars zijn het daarover eens - zullen worden verrijkt. Maar bovendien is het oorzaak tot blijdschap, dat er zooveel geld, waarlijk reusachtige bedragen voor schilderijen beschikbaar zijn. Dat getuigt van gestegen welvaart, van liefde voor de kunst, van gemeenschapszin of vaderlandsliefde, al naar men het noemen wil. Wat een verschil met een vroegeren tijd, toen de schilderijen van Hollandsche meesters nagenoeg alleen in het buitenland op prijs werden gesteld, en de stukken met scheepsladingen het land verlieten!
* * *
En wat wij hier naar aanleiding van de verzameling Steengracht schrijven, geldt evenzeer van een verkooping van teekeningen van Rembrandt uit de verzameling Heseltine uit Engeland, die kort tevoren te Amsterdam bij Frederik Muller & Co. is gehouden.
De 32 teekeningen, die daar werden geveild, brachten tezamen ongeveer f 300,000 op. En haast de helft van die teekeningen zijn uit dat Engelsche in Hollandsch bezit overgegaan! Het Rembrandthuis te Amsterdam besteedde ruim f 35,000 voor vijf teekeningen. Het vermaarde portret in den kiel, dat de oude Rembrandt van zich zelf heeft gemaakt, kwam voor ongeveer f 25,000 in het bezit van een ongenoemd Amsterdamsch verzamelaar.
Voor deze aanwinsten van het Rembrandthuis schijnt dr. Jan Veth de grootste verdienste te hebben. Hij wist bij vele kunstvrienden het hart warm en de beurs open te krijgen.
* * *
Met schrik zullen allen die werk van onze groote oude schilders in het land willen houden of er iets van uit het buitenland terugbrengen ter aanvulling van de vele gapingen, die onze musea in dat werk nog vertoonen, dat voortdurende en laatstelijk sterke stijgen van de prijzen zien, - althans van het werk van de eerste-rangsmeesters. Met betrekkelijk bescheiden middelen kan men ook nu nog een aardige verzameling goede schilderijen aanleggen, wanneer men niet naar groote namen vraagt en een schilderij kan waardeeren, al is het ook geteekend met een onbekenden naam of desnoods met geen naam.
Maar wat er tegenwoordig voor schilderijen, teekeningen, ets- en graveerwerk van de grooten wordt betaald, ziet men aan de veilingen Steengracht en Heseltine. Op deze laatste veiling ging zelfs een verzameling reproducties van teekeningen van Rembrandt, eenige jaren geleden uitgegeven door Lippman en Hofstede de Groot en nu uitverkocht, voor f 2900! Dat waren wel voortreffelijke reproducties van een groot aantal teekeningen van Rembrandt - van werk, dat velen bij zijn schilderijen niet achterstellen - maar met dat al slechts door lichtdruk verkregen afbeeldingen.
* * *
Zal er naast al den lof, dien ook wij gul brengen aan de mannen, die nu weer zooveel kunstwerken voor ons land hebben verworven, niet hier en daar een bedenking worden gehoord?
De Jan Steen, die ongeveer twee ton heeft gekost, geldt voor een der best geschilderde werken van den grooten meester. Maar onze musea zijn van eersterangswerk van Jan Steen al goed voorzien. Niet dat wij dit voortreffelijk stuk er niet gaarne bij zien, maar twee ton? En zijn die inderdaad aantrekkelijke Ter Borch en die ongemeen fraaie Hobbema met ruim f 162,000 en ruim f 152,000 misschien ook niet wat heel duur betaald?
Ja, wij weten, al die hooge prijzen voor schilderijen en ander kunstwerk hangen in de lucht. Men kan ook wel f 20,000 voor een Jan Steen te veel noemen, en desnoods f 2000 ook. Zoolang er menschen zijn, die prijzen van tonnen gouds voor een schilderij kunnen betalen, zonder er, zooals men zegt, armer van te worden, en zij hebben het er voor over, wat is er dan tegen dat zij het doen? En als men in ons land er op gesteld is, kunstwerken te behouden of te verwerven, moet men evenveel er voor over hebben. Dat is best, en wij zijn heel blij, dat ons land tegenwoordig op dat gebied zoo flink mee doet.
Maar dit is onze bedenking: putten wij op deze manier niet onze kracht uit, wanneer die voor een groote inspanning noodig wordt? Stel, het portret van burgemeester Six komt te koop. Hoeveel zou dat moeten kosten: een millicen, twee millicen gulden? Wij voor ons vinden twee millicen voor die Rembrandt niet zooveel duurder dan twee ton voor de Jan Steen. En hier, in dit land van Rembrandt, hangt er in geen onzer musea een werkelijk eersterangsportret van Rembrandt. Afgescheiden van andere overwegingen, waarom het bezit van de Six voor ons waarde heeft, zouden wij reeds daarom dat doek moeten koopen, - aangenomen dat het eens te koop komt.