scholen wordt ingericht. De heer Lefèvre heeft te Gent vastgesteld, dat het peil der Nederl. vertooningen in de laatste jaren gedaald is en dat de Nederl. troepen die er optreden, ondanks geldelijken steun van het A.N.V., te weinig publiek lokken. Daarmee is een andere Gentenaar, de heer Van Vlaanderen, het niet eens, die meent dat er meer zou kunnen en dienen te worden gewerkt. Hij zou gaarne zien dat in iederen Tak een comité tot stand kwam om Nederl. tooneelgezelschappen naar Vlaanderen te doen komen. Hij haalt als eigenaardig staaltje aan, dat de Nederl. Tooneelvereeniging van Amsterdam met
Louis Bouwmeester slechts fr. 1000 voor een vertooning vroeg, terwijl de Koninklijke Nederlandsche Schouwburg van Antwerpen fr. 1200 bedong.
Daar de vergadering tot geen slotsom kwam, werd tot de aanstelling van een commissie besloten, welke de zaak zal onderzoeken, en waarin, buiten de vertegenwoordigers van Antwerpen, Brussel en Gent, ook die van Brugge en Oostende zullen zitting hebben.
Bij het punt: ‘Middelen om de Nederlanders in België er toe te brengen hun taal in ‘alle omstandigheden te gebruiken’, merkt de voorzitter op, dat de Vlamingen in de allereerste plaats dezen wensch tot zich zelf zouden dienen te richten; zij zelf bezondigen zich er te dikwijls aan, terwijl wij meermalen van wege Nederlanders, leden van het A.N.V., hebben kunnen vaststellen, dat zij ons het goede voorbeeld gaven.
De heer Roodschild, een Nederlander, sedert korten tijd in Antwerpen gevestigd, heeft meermalen ondervonden dat men zijn Nederl. niet verstond. Daarom heeft hij zich aanvankelijk van het Fransch bediend; doch hij heeft weldra beseft, dat hij dusdoende verkeerd handelde en hij heeft daarvan afgezien. Maar indien de Nederl. in Vlaanderen zoo dikwijls Fransch bezigen, dan komt dit, omdat het Nederl. hier zoo vreemd wordt uitgesproken; werd de taal zuiver gesproken, dan zouden ook de Nederlanders die hier gevestigd zijn of die hier heen komen, meer hun eigen taal gebruiken. Hoe meer het Nederl. hier ingang zal vinden, hoe meer de Nederlanders zich hier als goede Nederl. zullen gedragen. Daarbij laat de beschaving van 't Vlaamsche volk nog zeer veel te wenschen over en veel moet er nog veranderen om van dit volk een cultuurvolk te maken, dat op dezelfde hoogte kan staan als andere volkeren. Een der redenen, volgens hem, van de minderwaardigheid van het Vlaamsche volk is het alcoholisme, dat de oorzaak is van een groote zuigelingensterfte en van zoo een hoog percentage van achterlijken en zwakzinnigen.
Door den voorzitter wordt toegegeven, dat het wel ten gevolge van de in Vlaanderen gebruikte straattaal is, dat Nederlanders en Duitschers teruggehouden worden om hier Nederl. te spreken. Maar de wil van de menschen om zich uit dien toestand los te maken, staat boven verdenking. Men kan. ongelukkig niet steeds. Dit is ook het geval met Walen, die zich van het Nederl. bedienen, zooals handelshuizen. Dikwijls doen zij dit onoordeelkundig. Daarom zou in den schoot van het A.N.V. een commissie moeten tot stand komen, die, tegen vergoeding, de vertaling zou leveren van prospectussen, omzendbrieven, enz., en tevens zou een afdeeling moeten gesticht worden om zuiver Nederl. te leeren spreken.
Een korte bespreking of het het A.N.V. dan wel het Vlaamsch Handelsverbond is, dat bovengenoemde commissie in zijn schoot zou moeten zien ontstaan, eindigt met het voorstel van mejuffrouw De Guchtenaere, die meent dat in die commissie vertegenwoordigers van het een en andere lichaam zouden kunnen plaats nemen. Door dezelfde spreekster wordt gewezen op de krachtige medewerking die de Vlaamsche vrouwen kunnen verleenen om door de winkels het gebruik van het Nederl. te doen aannemen. Zij haalt het voorbeeld aan van de tweetaligheid, die sinds eenigen tijd door het groote warenhuis Tietz, te Brussel, werd ingevoerd, en dit, dank zij het flinke optreden van een enkele Vlaamschgezinde dame.
De heer W. de Bom wijst ten slotte op het groote nut dat de Liederavonden voor het Volk afwerpen; maar hij is van meening dat hun werking nog te beperkt is en dat zij een onvoldoenden invloed op de volksmassa oefenen. Hij stelt daarom de vraag of het niet mogelijk is om die zoo uilstekende beweging op een stevigen grondslag te vestigen door in de lagere scholen van Vlaamsch-België een minimum aantal degelijke Vlaamsche liederen te doen aanleeren, door het A.N.V. aan te duiden. Dat zou een uitmuntende basis vormen van de beweging der ‘Liederavonden’, die nu nog veel te weinig verbreid zijn.
De volgende dagorde wordt door den inleider neergelegd:
1o. | Het Bestuur van 't A.N.V. (Groep België) zal de noodige middelen aanwenden om van de Gemeentebesturen en andere bevoegde overheden van Vlaamsch-België te bekomen: in 't leerprogramma van de Lagere Scholen als bestendige leerstof op te nemen, een minimumgetal liederen, door het A.N.V. vast te stellen. |
2o. | In alle belangrijke centrums van Vlaamsch-België Liederavonden te zien tot stand komen door het initiatief en de doordrijvende wilskracht der Vlamingen, met den zedelijken steun der Vlaamsche vereenigingen en, - waar 't mogelijk is, - met de geldelijke tusschenkomst der Gemeentebesturen. |
3o. | Door het Bestuur van 't A.N.V. (Groep België) een dringend verzoek te zien richten aan de besturen der harmonies en fanfaren van het Vlaamsche land, om hen aan te zetten Vlaamsche stapmarschen aan te leeren, waarin onze meest populaire volksliederen verwerkt zijn, om ze bij Vlaamsche feestelijkheden, zooals de Groeningher feesten b.v., te laten weerklinken. |
Deze wordt aangenomen met dien verstande, dat men zich niet alleen tot de Gemeentebesturen, maar ook tot het Ministerie van Kunsten en Wetenschappen zal wenden, om den gewenschten uitslag te verkrijgen.