Neerlandia. Jaargang 17
(1913)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBuitenlandToestand en toekomst van het Vlaamsch in Frankrijk.III (Slot).Van uit de landstreek waar men de langue d'oc spreekt, heeft de beweging zich overal verspreid naar die streken, waar men niet een ‘patois’, d.w.z. een bastaardtaal spreekt, maar een idioom met eigen persoonlijkheid. Sints 1896 eischt men het op voor het Bretonsch, zooals Frère Constantius het in Landivisiau toepaste. Frère Madir deed het voor het Vlaamsch, zooals Frère Maxwell het deed voor het Gallisch in Engeland. Tot de groote voorstanders behooren ook Abbé Lemire, de heeren L'Estourbeillon, de Gailhard Bancel en ook Maurice Barrès, van wien ik nog zal aanhalen een geestigen brief aan Mistral: Sous le prétexte de faire des citoyens français, chaque jour on détruit ce qu'il y a sans doute de meilleur chez nous, nos petits paysans. On entend partout se plaindre que nos campagnes soient délaissées. Peut-il en être autrement? On s'attache comme à plaisir à relâcher, à briser tous les liens qui rattachent aujourd-hui l'enfant, et demain l'homme à sa terre. Leur langue maternelle, ils ne la parlent plus, que ce soit chez vous en Provence, ou bien chez nous en Lorraine. On leur apprend à la mépriser. Et, ce faisant, on ne s'aperçoit pas que ce ne sont pas des mots qu'on détruit, mais des affections vivaces et des manières profondes de sentir. Je ne vois qu'un rayon d'espoir. Les statistiques montrent, que les résultats de notre éducation scolaire ne seraient pas aussi considérables que l'avaient esperé nos pédagogues officiels. Le nombre des illettrés augmenterait tous les jours. Allons, tout n'est pas perdu. Par cette masse rebelle il reste encore, Dieu merci, des réserves intactes... Mais, pardon, j'étais en train d'oublier que je parle à un homme qui a dévoué toute sa vie à l'enseignement populaire. Eh bien, soit, ne favorisons pas l'ignorance, mais alors, servons nous, pour la combattre, des moyens que vous avez adopté. Armand Praviel, aan wien ik dit ontleen, wijst tevens op een uitwas die aan de beweging verknocht is, en die haar gang belemmert. Iedereen zou het er wellicht reeds lang mee eens zijn, wanneer er niet ook Provençaalsche en Keltische heethoofden waren enz., die droomden van een afscheiding. Dat maakt de officieele wereld huiverig. Maar Praviel toont tevens aan, dat dat niet de ondergrond dier beweging is en dat geen regionalist vergeet ‘d'aimer la France plus que tout.’ Zoo mooi bracht Melchior de Vogüé het onder woorden bij de onthulling van het standbeeld voor Mistral te Arles: Le drapeau Francais a trois couleurs; pourquoi la poésie française n'auraitelle plusieurs langues? Al is dus de vrees niet overwonnen, de kans voor erkenning der gewesttalen is groot. Na dit overzicht | |
[pagina 53]
| |
keeren wij met dit punt tevens terug tot onze plaats van uitgang: het Vlaamsch in Frankrijk. Dáár juist doen zich de moeilijkheden het sterkst voor. Eenerzijds beschouwt men het als een bolwerk voor een Katholiek reactionnair streven, anderzijds doemt, wat de uitwendige politiek betreft, het spookbeeld op van staatkundige afscheiding. Wat het eerste betreft is dat gevaar niet onoverkomelijk, omdat er ook wel Republikeinsche Vlamingen zullen voorkomen en tevens juist in Vlaanderen Lemire staat met zijn partij, die praktisch tracht aan te toonen, dat men Katholiek kan wezen en tevens de Republikeinsche beginselen toegedaan zijn, en die zelve het bewijs is, dat men geboren Franschsprekend Franschman kan zijn, en toch warm voorstander van het Vlaamsch in Frankrijk. Niettemin blijft het gevaar bestaan, dat men, evenals nog van zekere zijde in België, ook in Frankrijk aanvankelijk een opreving van het Vlaamsch als anti-nationaal gaat beschouwen. Dat dit gevaar niet geheel en al denkbeeldig is, bewijst het feit, dat, toen dezen zomer eenige leeraars en leerlingen van het Koninklijk Vlaamsch Conservatorium te Antwerpen in Fransch-Vlaanderen eenige Vlaamsche zang- en voordrachtavonden wilden inrichten, de onderhandelingen in Belle afsprongen, omdat men de menschen daar had wijs gemaakt, dat hun streven pangermanistisch was. Te Steenvoorde en Hazebroek genoten zij gelukkig die medewerking wèl, en naar allen schijn is het hun thans, althans voorloopig, gelukt, overal waar zij optraden, dien laster den kop in te drukken, ook te Belle. Maar naarmate het Vlaamsch herleeft, zal de verguizing toenemen. Laat ons dus het gevaar onder de oogen zien. Wij weten - en het is maar al te jammer - dat de meeste Franschen sints 1870 zich blind turen op Duitschland, en, daarin versterkt door hun eenzijdige taalkennis, slecht op de hoogte zijn van den aard en het karakter van hun naburen. Zij leeren op school dat Vlamingen en Nederlanders Germanen zijn. En nu, misleid door het woord Pangermanisten, dat de Al-Duitschers zoo graag gebruiken, gelooven zij dat er een geducht Pangermanisme bestaat, dat ook de Nederlanders en Vlamingen omvat. Kortom, dat de Vlaamsche Beweging er een uiting van is, die dan liefst nog met honderdduizenden marken gesteund zou worden uit de geheime fondsen op Duitschland's begrooting. En in hun eenzijdigheid kunnen zij niet beseffen, dat de Vlaamsche Beweging slechts is het mooiste wat een volk kan kenmerken: de onbevooroordeelde liefde tot het eigene, en dat het dus zijn doel vindt in Vlaanderen zelf: het Vlaamsche ras op te beuren tot het niveau der cultuurvolken, van werk niveau het na de Middeleeuwen was afgezakt tot een verstompte en afgebeulde troep proletariers. Maar, laat ons oprecht zijn: Naast de Vlaamsche Beweging, staat de Groot-Nederlandsche, die in het Algemeen Nederlandsch Verbond haar uiting vindt en die èn Hollanders èn Vlamingen er toe drijft te streven naar wat hen vereenen kan, die hen ook onweerstaanbaar trekt naar Fransch-Vlaanderen om kennis te maken met die kleine groep standvastige rasgenooten. Zijn daarmede de Franschen niet gekomen van den regen in den drup? Al is 't dan geen pangermanisme, is de beweging voor Groot-Nederland dan niet gevaarlijk? Hoewel ieder het weet, kan niet genoeg nogmaals te dezer stede er den nadruk op gelegd worden, dat Groot-Nederland een begrip is bui en alle staatsverband om. Niemand wenscht tusschen Noord en Zuid de knellende snoeren aan te leggen van 1815. Waartoe ook? Wij kunnen ons door verdragen naar buiten alle voordeelen verschaffen van een eenheid, zonder dat wij in het dagelijksch leven alles precies op dezelfde wijs zouden moeten doen, om maar te noemen: tarieven, onderwijs, godsdienst, justitie, sociale wetgeving enz. Voor wie de vrijheid lief heeft en dat zijn toch in de eerste plaats de Vlamingen, die in de middeleeuwen streden voor hun gemeentelijke autonomie en wij, die in de zestiende eeuw het opnamen èn voor staatkundige èn voor gewetensvrijheid, heeft het voortduren der staatkundige splitsing veel bekoorlijks. Wij Nederlanders: Hollanders of Vlamingen, kunnen ons leven uitleven zooals wij dat zelf willen. Mogen er hier of daar heethoofden eens opduiken, die nergens ontbreken, die droomen van een Groot-Nederland, niet in geestelijken zin, zooals ons Verbond het bedoelt, maar in staatkundigen zin, laten zij zich dan geen illusies maken: Fransch-Vlaanderen is Vlaamsch van taal, maar bovenal Fransch van overtuiging. Wie de kerkhoven in dorpen en steden bezoekt, zal overal een gedenkteeken ontwaren gewijd aan de nagedachtenis van de zonen, die voor het groote Frankrijk vielen, zal op menig dorpsplein een gedenkteeken zien opgericht van dezelfde strekking. Welnu, er is geen verstandig Nederlander, die er aan denkt de Fransch-Vlamingen op te hitsen tot afscheiding. En als zij behalve Fransche burgers te zijn ook geheel verfranschen willen tot Franschsprekenden, dan kunnen wij dat betreuren, maar tegenhouden nooit. Willen echter de geboren Fransch-Vlamingen en de in Frankrijk gevestigde Belgische Vlamingen hun taal bewaren, dan is onze eerste plicht om hen als broeders daarbij te helpen. En wij zullen dat doen zonder eenige staatkundige bijoogmerken. Zooals Oostenrijk, Duitschland, en Duitsch-Zwitserland naast elkaar staan en Frankrijk, Waalsch-Beigië en Fransch-Zwitserland, zoo kunnen Nederland, Vlaamsch-België en Fransch-Vlaanderen naast elkaar staan. Eén in taal, drieledig in staatsvorm. Een frank is een frank, of er een koningskop op ges empeid staat, of de vrijheidsmaagd, als het gehalte maar goed is. Zoo is niet het belangrijkste of men een monarchie heeft met daaronder gemeenten die in ruime vrijheid genieten van autonomie en zelfbestuur, als bij ons en België, of een Republiek met strenge centralisatie, mits maar het geluk en het bestaansrecht van het individu verzekerd zijn. Gevaar voor Frankrijk hoeft er dus niet te ontstaan bij opleving van het Vlaamsche ras in Frankrijk. Wel is er gevaar, dat men, te bevoegder plaatse de Vlaamsche Beweging miskennend, en voortzettend de politiek van negatie en onderdrukking van het Vlaamsch, onmogelijke en onduldbare toestanden schept. In de Indépendance Belge van 5 October 1912 leest men van het voorstel Berchtold, dat van de baan is, omdat de Balkanvolken hun recht in eigen hand hebben genomen, omtrent de hervorming in Turkije: ‘Enseignement primaire, secondaire et supérieur dans la langue de chaque nationalité. Aucune entrave ne sera apportée au libre exercice des cultes, aux traditions nationales et à l'enseignement y afférent.’ Men erkent dus de moreele plicht van Turkije als staat om zijn burgers een onderwijs te verschaffen in eigen taal. Dat is de rechtsplicht van iederen rechtsstaat. Het droevige is dat staten als Rusland, Duitschland, Oostenrijk en Frankrijk, ja Frankrijk, dat zich verontwaardigt over den ElzasGa naar voetnoot*), maar zelf in Fransch-Vlaanderen sints eeuwen aan het vermoorden der landstaal is, dat Frankrijk aan den Turk als rechtsplicht voorhoudt, wat het zelf verzaakt. En dáár schuilt het gevaar voor den Franschen staat, dat, wanneer eenmaal Fransch-Vlaanderen het recht opeischt van de eigen taal, en het Fransch gouvernement op den duur niet inziet, dat het geen recht heeft zijn eigen trouwe burgers te brengen om wat hun het liefste is, dat dan wij Nederlanders en Vlamingen, die toch door heel onze geschiedenis getoond hebben het Fransch genie lief te hebben en den Franschen geest ons eigen te maken, voorzoover het | |
[pagina 54]
| |
tot volmaking van onze eigen cultuur noodig is, dat wij dan naar middelen zullen gaan zinnen om aan Frankrijk dien rechtsplicht onder het oog te houden. Waaraan zou een staat het recht kunnen ontleenen een deel zijner burgers te onthouden het recht op de moedertaal? Lodewijk de XIV kon als overwinnaar en absoluut vorst doen in zijn wingewest wat hij verkoos. De moderne staat is rekenschap verschuldigd aan zijn eigen burgers en hier dus ook aan zijn Vlaamsche. Er zal een tijd zijn, dat zij zullen gevoelen, dat hun te kort wordt gedaan. En als dan het overige Frankrijk, steunend op zijn getalsmeerderheid de regeering stijft in de blijvende onderdrukking, dan zal het bloed kruipen waar het niet gaan kan. Dan zal het Dietsche ras van zijn kant zijn getal in de weegschaal werpen, en met zijn getal: zijn hart, zijn economische sterkte, zijn volkskracht. En dan zal daardoor de Fransch-Vlaamsche zaak, die ons dubbel lief is èn omdat zij die is van de verdrukten, èn omdat die verdrukten onze broeders zijn, overwinnen, moeten overwinnen, omdat zij een zaak is van Recht. Hoe waardiger intusschen het Fransch-Vlaamsche volk zijn zaak bepleit en hoe onbaatzuchtiger en bescheidener wij het daarin steunen, hoe meer kans er is, dat in Frankrijk tot een goed einde gebracht wordt, het proces, dat een wezenstrek is van onzen tijd: de cultuurautonomie der rassen binnen één staatsgebied overeen te brengen met de eischen van het ondeelbaar staatsgezag. Het pruttelt in Polen, Elzas, in haast heel Oostenrijk-Hongarije en waar niet meer, om over te koken op den Balkan. Hoe nobeler de gezindheid der rassen, hoe zuiverder de modus vivendi gevonden zal worden. En voorshands hoeven wij aan den edelen zin der Franschen nog niet te twijfelen, daar wij het gouvernement niet met de natie verwarren moeten. Dus besluit ik dit met de woorden van Lemire in 1903 bij het 50-jarig bestaan van het ‘Vlaamsche Komiteijt van Vranckrijk’: ‘Het ware een onvaderlandsch werk aan een provincie te verbieden haar volkstaal te bewaren. Ock heb ik mannen van alle gezindheid hooren zeggen: ‘Weest gerust! De taal van een land afschaffen is 't schoone dempen, en tevens de letterkundige schatten van een ras vernietigen. Wij Franschen, zullen die fout niet begaan in Europa, waar alle volkeren en alle besturen er aan houden geen deeltje van hun eigen geschiedenis te verloochenen. Wij zouden onze plicht verzaken, wij, Franschen, zoo wij een greintje van ons voorouderlijk erfdeel lieten verloren gaan. En daarom eischen wij, dat de kinderen van Vlaanderen twee talen leeren spreken: die van het kleine en die van het groote Vaderland.’ * * *
Laat ons nu terugkeeren tot de werkelijkheid en zien, wat er gedaan wordt en wat er, binnen de grenzen ons gesteld door onzen wensch den Franschen staat te geven wat hem toekomt, gedaan kan worden. Gedaan wordt er veel in stilte, wat niemand nog ziet. In de Vlaamsche koppen woelt het en groeit het, zonder dat een buitenstaander de diepte peilen kan. Maar dat is voldoende. Er hoeft voor Fransch-Vlaanderen slechts een man op te staan als Conscience en het pleit is gewonnen. Uit Fransch-Vlaanderen moet het zelf komen: de openbaring van het Vlaamsche zijn. Midderwijl zijn hier en daar reeds Vlamingen bezig den bodem stilaan te bereiden, waaruit het wonder groeien zal. Namen te noemen verbiedt de vrees over te slaan wie misschien allereerst genoemd moet worden en dien ik niet noemen zou, omdat ik toevallig hem niet kende. Immers zij arbeiden in stilte, in dagbladen waar zij het Vlaamsch haast ongemerkt binnenleiden, in het huisgezin, waar zij het aloude Vlaamsch in eere houden, in zich zelt waar zij hun Vlaamsche kennis trachten te verdiepen en verdichten. Van den kansel waar zij het volk langzaam opleiden van het platvloersche Vlaamsch, doorspekt met Fransche woorden en begrippen, tot hooger geestelijk peil; in het studeervertrek, waar zij uit oude bronnen opsporen al wat het Vlaamsch ras in Frankrijk wrocht in dicht en wetenschschapGa naar voetnoot1). Wat zij kunnen doen is hun het beste toevertrouwd: aankweeken de liefde tot de moedertaal, verbannen de schuwe vrees om Vlaamsch in het burgerlijke leven te bezigen en daarvoor in de plaats te stellen den rustigen trots op het behoud van 't eigen karakter. Maar wat kunnen wij doen? Nòg staat te Roodebeeke overeind de Hollandsch-Vlaamsche Protestantsche gemeente (Zie jaargang 1910, blz. 148). Zijn er sintsdien nieuwe betrekkingen aangeknoopt? Is er geholpen? Te Duinkerke bestaat er een Hollandsch Zeemanshuis (Rue Gaspard Malo). Uit de reisbeschrijving van A. Hans in de Vlaamsche Gazet van 29 Juli 1912 lees ik: ‘De Waalsch-Protestantsche kerk van Amsterdam dankbaar voor de gastvrijheid, welke Holland aan de vervolgde Hugenooten bood, aan de voorouders van hen, die nu geen vreemdelingen meer zijn in het lage land bij de zee, maar alleen nog door hun naam den Franschen oorsprong verraden, begeerde ook iets voor de Hollanders te doen en besloot in een Fransche haven, een toevluchtsoord ten behoeve der Nederlandsche zeelieden te stichten. Duinkerke werd gekozen, maar 't zeemanshuis bewijst tegenwoordig meer diensten aan de uitgeweken Vlamingen, dan aan de Hollandsche pekbroeken. De bestuurder der inrichting is dan ook een Vlaming, die niet alleen onze verdoolde landgenooten met toewijding ontvangt en helpt, maar ook iederen belangstellenden vreemdeling bereidwillig te woord staat. Een zaal van het Zeemanshuis dient voor de godsdienstige bijeenkomsten der Vlaamsche Protestantsche gemeente van Duinkerke en daar wordt in onze taal gebeden, gezongen en gepredikt. Vlaamsche boeken en bladen liggen er te koopGa naar voetnoot2). Mijn vader zond mij hier als jongen naar toe, om er mijn Vlaamsch te onderhouden en ik kom nu al veertig jaar, zei ons een landgenoot, die te Oostende geboren was en nog “zuiver Oostendsch” sprak. Ja 't Zeemanshuis werkt krachtig mede om onze taal ginds in stand te houden, maar het doet meer: het heft gevallenen op, het ontfermt zich over dronkaards, het geeft raad en hulp, en menigeen, die onder slecht gezelschap verdwaald was en geest en lichaam verdierf door den drank, werd door de bemoeiingen van nederige, maar ijverige werkers weer een treffelijk burger, een goede echtgenoot en huisvader. Zoo'n man mag drie-, vijf-, tienmaal in het oude kwaad vervallen, drie-, vijf-, tienmaal zoekt men hem weer op.’ Wist gij dat Nederlanders? Neen, zeker; maar nu gij het weet en soms geld te over hebt, dan is er daar iets, waardig gesteund te worden. Te Eecke bestaat er een Rederijkerskamer: ‘De Verblijders in 't Kruys’. Aan een ander reisverhaal (in de Vlaamsche Gazet), waarover ik het nog nader hebben zal, 23 Sept. 1912, ontleen ik: | |
Naar Eecke.Na een krachtigen handdruk wipten wij met opgewekt gemoed in onze ‘Vlaamsche koets’ en rolden langs licht deinende hop- en bietenvelden naar Eecke. Hier hadden we onze komst gemeld aan den heer Ach. Plessiet, koster, van wien we belangrijke inlichtingen verwachtten over een rederijkerskamer, misschien wel de laatste in Fransch-Vlaanderen, die wij | |
[pagina 55]
| |
wisten in Eecke nog te bestaan. Hij bracht ons in de herberg ‘A la Maison de Commune’ en toonde ons boven, in de vergaderzaal, al wat de ‘Verblijders in 't Kruis’ bewaard hebben sadert hun instelling in 't jaar 1542. Zij bezitten o.a. twee prachtige zijden vlaggen, waarvan de eene een St.-Andrieskruis in eikenhout vertoont, een ander een kruis, waaruit twee vaandels, de blijdschap verbeeldend, naar omhoog steken; verder hebben ze oude schilden met opschriften en wapens, vele Vlaamsche gedichten o.a. ‘Welriekende Meybloemen’ en ‘Meyroosen’, die in houten lijsten langs de muren hangen: kruisbogen, een ‘dorschelaer’ of kleinen vlegel, waarmee de ‘knecht’ de nieuwe leden moet ‘borsteren’, het kostuum van den knecht met bellekens voorzien enz.’ Langzamerhand gingen de rederijkerskamers in
Cliché welwillend afgestaan door Valeer Sansen.
De ‘Vlaamsche Vrienden’ van Poperinghe, te Proven. 1. M. Octaaf Van den Berghe, voorzitter; 2. Emiel de Keirsgieter, bestuurder der stadsscholen; 3. M. Jos de Kairsgieter zoon; 4. Valeer Sansen, uitgever v.h. Vlaamschgezinde weekblad ‘De Poperinghenaar’; 5. Achiel Leroy; 6. Notaris Julien Cassiers; 7. Albert Baert, ondervoorzitter; 8. M. Gaspard Herpelinck, schrijver. Fransch-Vlaanderen te gronde door gebrek aan stof. Aan den heer Plessiet, sacristain, te Eecke (Nord) kan men geen grooter gencegen bereiden dan door te sturen: gemakkelijke, Katholieke, tooneelstukjes (blijspelen en drama's) en alleen- of tweespraken, alle zonder vrouwenrollen en niet in dialect. Pogingen worden in het werk gesteld, om andere te doen herleven en aansluiting te krijgen met de bloeiende rederijkerskamers uit België. Van de kleine middelen gaan we nu over tot de groote. In 1900 werd opgericht het ‘Berek tot Bescherming van de West-Vlaamsche tijdelijke uitwijkelingen naar Frankrijk’Ga naar voetnoot1). Het stelde zich tot taak verlichting te brengen in den toestand der ‘Franschmans’, die tot toen zoowat aan hun lot waren overgeiaten. Ziel der beweging is Pastor Denys, Roeselare, Yperstraat 8, België, die hen overal opzoekt des zomers en den troost der kerk brengt. 's Winters bezoekt hij hen thuis in de dorpen en beiegt, zoowel 's zomers in Frankrijk als 's winters thuis, vergaderingen, waar hij hen onderhoudt over alles wat hun nuttig kan zijn. Uit zijn mond vernemen zij de Vlaamsche taal van den kansel in de kerkjes van achtGa naar voetnoot1) der departementen waar de Vlamingen komen. Hij zoekt ook de Vlaamsche boeren op en is voor hen de levende band met het Vaderland. Iedere week van den eersten Zondag van Mei tot September, verbreidt zich overal, waar er Vlaamsche uitwijkelingen zijn ‘De Stem uit het Vaderland’, een blaadje, waarin berichten van 't dorp, brieven van huis, en al dat verder waarin de Vlamingen in den vreemde belang kunnen stellen wordt opgenomen. Door dat blaadje blijven ook alle Vlamingen er van op de hoogte waar hun Pastor op 't oogenblik vertoeft en de volgende dagen wezen zal. Aldus is een nieuwe band onderling en met het geboorieland gevormd. In ieder Belgisch dorp waar er genoegzaam uitwijkelingen zijn, wordt een onderlinge bijstand opgericht. Totaal zijn er 74, tot steun bij ziekte, en uitkeering bij overlijden. Door het bestuur worden conflicten bijgelegd met de patroons in Frankrijk, processen gevoerd enz. Dit ‘Berek’ heeft zijn bemoeienis uitgestrekt tot, en betrekkingen aangeknoopt met het ‘Werk der Vlamingen’ te Bergen in Henegouwen, dat in 1908 werd opgericht ook weer door Vlaamsche geestelijken en dat er aan denkt zijn arbeid uit te breiden over de geheele Borinage. Ook de Vlaamsche boeren in Frankrijk vragen meer en meer aandacht. Komend jaar hoopt Pastor Denys de namen van die boeren alle bijeen te hebben. In die richting valt nog veel te doen, daar vele het hard te verantwoorden hebben bij gebrek aan geldmiddelen. Hier dient gezorgd, dat de individueel opgedane ervaring gemeengoed wordt, er dient gewaakt, dat er vóór het vertrek deugdelijke voorlichting zij en dat er tijdens de moeilijke eerste jaren van vestiging desnoods geldelijke steun verleend kan worden. Kortom, waar de emigratie nog steeds toeneemt, zou een verstandige organisatie vèr strekkende gevolgen kunnen hebben. Nu verfranschen zij te spoedig in taal | |
[pagina 56]
| |
en ook... in godsdienst, zoodat er een streven der geestelijken ontstaat om den stroom af te leiden naar Amerika, waar onder bescherming van het Belgische genootschap van den Aartsengel Raphael en den ‘Priesterbond’ (een vereeniging van Belgische en Hollandsche priesters in de Vereenigde Staten) een kolonie ‘Belga’ is gesticht in den staat Michigan, waar hun zielen dus minder gevaar schijnen te loopen. Maar dit bezwaar kan niet zoo ernstig zijn om een volk in letterlijken zin naar de andere wereld te helpen, terwijl er een natuurlijke drang naar het Zuiden bestaat, die op den duur het moederland te stade zou komen. Juist in Frankrijk zou het behoud van den godsdienst grooten invloed kunnen hebben op het behoud der taal, zooals ‘de bijbel’ een der krachtigste oorzaken was van het voortbestaan van den eigen aard van het Afrikaansche ras. | |
‘Pro Westlandia’.In den aanvang van September van 1912 togen zes heeren, H. Borms, Jos. de Klerk, Adriaen van Roy, Pol Lepage, Modest Lauwereys en Cyriel Rousseeu, uit op een rondtocht door Fransch-VlaanderenGa naar voetnoot*), waar zij, - toondichters en voordragers, deels leeraars en deels leerlingen van het Koninklijk Vlaamsch Conservatorium van Antwerpen - de macht van het gezongen en gesproken Vlaamsche woord zouden doen voelen aan de bewoners van Fransch-Vlaanderen, terwijl de heer Borms, leeraar van het Atheneum te Antwerpen een inleiding of toelichting gaf door uiteen te zetten het doel der Vlaamsche Beweging, om zoo bij voorbaat alle wantrouwen weg te nemen bij hen, die, als altijd door de Fransche bladen op verkeerde voorstellingen onthaald, vrees mochten koesteren voor de Pickelhaube, die als een Chineesche schim steeds door de vijandigen op den achtergrond der beweging als op een achterdoek wordt geprojecteerd. Hun tocht staat geboekstaafd in de Vlaamsche Gazet van 23, 24, 27 Sept., 2 en 4 Oct. Hier zij het genoeg, dat hij haast boven verwachting slaagde en dat zij een nieuwen tocht beraamden voor de Paaschdagen naar Steenvoorde, Belle, Hazebrouck, Wormhoudt, St.-Winoxbergen en Hondschoote. Maar de groote beteekenis van dien tocht is geweest, dat zij onder de asch glimmende vonken bijeen hebben gerakeld, en dat de stoot gegeven is tot een aaneensluiting van alle Vlaamsch gezinden in Fransch-Vlaanderen, waaruit in de toekomst zal moeten ontstaan steen voor steen als een hecht en sterk gebouw: het van hoog tot laag Vlaamsch voelende, Vlaamsch denkende Vlaamsche volk in Frankrijk. Maar zij hebben het daarbij niet gelaten. In overleg met de notabelen ter plaatse richten zij leergangen in om er langzamerhand toe te raken, dat in iedere stad, in ieder dorp een avondschool voor Vlaamsch ontsta. De eerste komen in Hazebroek en in Steenvoorde. De dagbladen zullen langzamerhand hun Vlaamsche rubriek uitbreiden enz. enz. Hoofd en ziel van deze organisatie zijn Dr. Allaeys en Dr. Borms te Antwerpen, die den stoot gaven tot de oprichting van ‘Pro Westlandia’, zoo genoemd omdat het behalve Fransch-Vlaanderen ook de aangrenzende streek van Belgisch-Vlaanderen omvat, dit om door wederzijdsche inniger kennismaking de Vlaamsche cultuur in beide streken op een hooger peil te brengen. Men beschikt op die wijze over uitstekend geschoolde krachten uit België, die als voorlichters kunnen optreden en heft zoo doende tevens door wederzijdsche kennismaking op de vooroordeelen die tot voor kort bij de Fransch-Vlamingen tegen alles waaraan het woord ‘Belg’ verbonden was, bestonden en voor een deel nog bestaan. Zoo zal voortaan rechtstreeks al wat het Vlaamsche volk in België op het gebied van de eigen beschaving tot stand brengt ten deel kunnen vallen ook aan de Vlamingen in Frankrijk. * * *
Als dus de voorteekenen niet bedriegen, zal binnen afzienbaren tijd een jong Vlaamsch leven zich ontwikkelen in het Noorden van Frankrijk. En indien het aan de ongeveer 150.000 Fransch-VlamingenGa naar voetnoot1), die in een haast aaneengesloten geheel de landouwen benoorden het heuvelland van Artesië bewonen, gelukt de taal der vaderen te handhaven, opent zich voor het Nederlandsche ras een nieuw verschiet. Vreedzaam, door noesten arbeid alléén, zou het er in kunnen slagen voet voor voet, hoeve na hoeve te herwinnen. De lachende velden langs de Leye, het land van Breedenaerde tot Kales, misschien de van diepe dalen doorsneden krijtheuvels van Artesië en 't land van Boulonnais, waar dorp na dorp nog de oude Germaansche namen draagt, zouden een nieuw arbeids-veld kunnen zijn voor vrije boeren, die een voor een de plaats zouden innemen van de wijkende eigen bevolking. Maar dan moeten wij de handen in een slaan. Het zal geen arbeid zijn van één dag, maar een streven moeten zijn tot in verre toekomst. Er zal een organisatie moeten komen, die de bestaansvoorwaarden voor emigranten onderzoekt, die de geschiktheid van het land voor landbouw of veeteelt nagaat, die voorschotten geeft en markten opent. Nog zoo weinig beseft men de kracht van zoo'n organisatie voor de bevordering van den voorspoed van een geheel volkGa naar voetnoot2). Toch is ook dat geen louter droombeeld maer. De Polen vormen zulk een organisatie, ook de Zionisten. Het Vlaamsch Handelsverbond is iets dergelijks. Wanneer wij ernstig het krachtig voortbestaan van ons ras nastreven, zullen wij aan zoo'n organisatie ook niet ontkomen kunnen. In vroeger eeuwen was het opbloeien en vergaan van volkeren vaak een gevolg van toevallige, althans onbewuste gunstige of ongunstige oeconomische verhoudingen. Een volk is in staat zich die zelf te scheppen. Het Dietsche ras telt nu in Noord-Westelijk Europa ruim 10.000.000 zielen. Nog is er vrij voldoende ruimte in 't eigen land sinds de bodem-cultuur bij ons verbeterd werd. Misschien vergroot Noord-Nederland zijn gebied nog met een deel der Zuiderzee. Maar een grens voor gezonde ontwikkeling zal spoedig bereikt zijn als onze voorspoedige aangroei niet te zeer daaltGa naar voetnoot3). De nieuwe Staathuishoudkunde verwerpt de kinderbeperking. Te recht. Als de aarde ooit overbevolkt raakt, wil dit nog niet zeggen, dat er te veel Nederlanders zijn. Als wij vertrouwen hebben in ons zelf, zullen er steeds te weinig zijn, voor en aleer de aarde óns is. Het is slechts de vraag of ons ras vitaliteit bezit en of wij de vermogens hebben om ons een plaats onder de zon te verzekeren daaraan evenredig. Door kortzichtige politiek hebben wij gemakkelijk verworven gebieden, voor volksplanting geschikt, ons laten ontnemen. Ettelijke duizendenGa naar voetnoot4) emigranten, in 't niet verzinkend bij de horden van elders die Noorden Zuid-Amerika overstroomen, zoeken nu op eigen wieken op goed geluk hun bestaan ver over zee. Hier vlak bij zouden Vlamingen en Hollanders, wel geen gemakkelijk, maar toch een goed bestaan kunnen vinden. Want zij schuwen den arbeid niet. En dat is de kracht van het individu, maar ook van een gansch volk. Nu reeds vinden Hollanders hier of daar hun emplooi bij het groot landbouwbedrijf in Frankrijk. Van | |
[pagina 57]
| |
Vlaamsche boeren sprak ik reeds. Het is behalve van wilskracht ook een kwestie van landbouwonderwijs, dat den landbouwer inzicht geeft in en zich doet aanpassen aan andere bodemgesteldheid, en van crediet. De wilskracht is er genoeg, van het tweede, vooral in Vlaamsch-België, is er nog te weinig. En crediet ontbreekt geheel, omdat de emigrant tot dusver aan zijn lot wordt overgelaten. Daarvan hangt het ten slotte af, of een Belgisch-Vlaming als ‘Franschman’ de grens over trekt, of als eigenboer. Het ligt binnen menschenmacht daarin te voorzien. Het zou voor ons allen wenschelijk zijn, dat daarin voorzien wèrd.
Ik sprak U over wat is, en over wat wezen kán. De toekomst van het Vlaamsch in Frankrijk berust bij den Franschen Vlaming, maar ook bij ons. Hun toekomst is voor een deel de onze. Moge het aan ons niet liggen, dat dat deel verspeeld wordt.
W.J.L. VAN ES. |
|