Het Roode Kruis.
Onze beschouwing over het Roode Kruis, uit het vorige nummer van Neerlandia in de Nieuwe Rotterdamsche Courant overgenomen, heeft in dat blad een ingezonden stuk uitgelokt, waarin de blijkbaar goed ingelichte schrijver een belangrijke mededeeling deed. Hij schreef:
‘Met volkomen instemming, althans wat de conclusie betreft, nam ik kennis van de belangwekkende beschouwingen van Neerlandia....Inderdaad, zit er veel waars in de verzuchting, dat, waar de geneeskundige dienst en de eigen Roode-Kruis-Vereeniging der oorlogvoerende landen in den regel niet bij machte zijn voldoende in den nood te voorzien, de Roode-Kruishulp van buiten af in den vorm van ambulances onmisbaar is te noemen, doch dat deze, indien eerst na de oorlogsverklaring georganiseerd, zij het ook volstrekt niet te laat, dan toch ongewenscht laat ten tooneele moet verschijnen.
Het doet mij dan ook genoegen Neerlandia en uw lezers te kunnen mededeelen, dat reeds vóór den Balkanoorlog door enkele leden van het Nederlandsche Roode Kruis van gedachten is gewisseld over het vraagstuk eener internationale organisatie van Roode Kruis-hulp en dat verder, ondanks de groote drukte, onvermijdelijk aan het uitzenden onzer ambulances verbonden, een daarop betrekking hebbend plan in studie is genomen, dat wel eenige kans van slagen biedt en waarbij veilig aan een verband met de opening van het Vredespaleis kan worden gedacht.’
Het blad ging naar aanleiding van dit stuk op kondschap uit en vernam ter bevoegde plaatse, dat het ontworpen plan, waarvan sprake was, is een internationale vloot te vormen van op zijn minst drie groote Roode-Kruis-schepen, waarvan het beheer en het bedrijf zouden berusten bij het internationale comité te Genève. Deze schepen zelf zouden reeds een groote ruimte bieden voor de verpleging van gewonden en zieken en voor het medevoeren van een ruime hoeveelheid ambulancemateriaal; bovendien zouden zij, naar omstandigheden, gebezigd kunnen worden voor de sanatorium-behandeling ter zee. De bemanning denkt men zich internationaal, evenals een kern van ambulance-personeel, dat steeds op de schepen aanwezig zou moeten zijn en in tijden van mobilisatie onmiddellijk kan worden uitgebreid door tevoren samengestelde groepen van personeel.
Bij mobilisatie zouden de oorlogvoerende natiën verplicht zijn tot een uitkeering, waarvan het bedrag door het internationale comité te Genève bepaald kan worden. Elke oorlogvoerende partij zou de beschikking krijgen over een schip, terwijl het derde in reserve zou blijven, het transportwezen zou door stoombarkassen enz. geregeld kunnen worden.
Men is van oordeel, dat ons land in deze zaak een belangrijke rol kan spelen en Nederland in 1913 bij gelegenheid van de opening van het Vredespaleis, tegenover dit voor ons veelbeteekende geschenk, een onverdachte tegendaad kan stellen, door de basis te vormen van een fonds voor den bouw en de inrichting van de schepen.
Vooral ook met het oog op de verblijdend groote deelneming die in Nederland en Indië aan den dag is gelegd ten opzichte van den verplegingsdienst in den Balkan-oorlog, vertrouwt men, dat ons volk, indien dit plan ingang vindt, zal voelen dat Nederland in deze den stoot kan geven tot een daad, die uiting geeft aan den, in den laatsten tijd zoo duidelijk aan het licht getreden, plicht der menschheid, om, indien het dan niet mogelijk blijkt, oorlogen te voorkomen, zooveel mogelijk te zorgen voor de s'achtoffers daarvan.