Neerlandia. Jaargang 17
(1913)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toestand en toekomst van het Vlaamsch in Frankrijk.I.Evenals het vorig jaar voerde onze weg over Vlissingen, maar ditmaal zou de Provinciale veerboot ons naar Neuzen brengen. Wat een echt Noord-Nederlandsch gezelschap aan boord. Een reserveluitenant der jagers met verlof, oogenschijnlijk afgehaald door tante en de nichtjes; naar den snit der kleeding te oordeelen, eenige Protestantsche geestelijken; snappende juffers, wier tongval onmiskenbaar den zuidelijken oever der Schelde verried als heur geboorteplaats, schertsend met een theologisch student, die dien eigen ochtend in Maassluis geweest was, waar hij gelogeerd had, maar die heelemaal uit Groningen was; op het voordek miliciens, Zeeuwsche boerinnetjes, kortom een stukje van ons goed eigen Nederland dat daar tusschen verre oevers de Schelde opvoer naar 't oud Ter Neuzen. En wat is die Schelde mooi! Wie nu echter denkt een regelmatige reisbeschrijving te krijgen heeft buiten den regen gerekend, die het grootste deel van de reis ons vergezelde en de reisbeschrijving zou doen ontaarden in statistieken over regenval en hoogste peil dit jaar bereikt. Niet dáárvan dus, noch ook van menschen die ik zag en sprak, omdat mijn weg niet meer voerde naar onbekende landen en onbekende menschen, waarvan men kiekjes neemt om ze thuis te laten zien, maar mijn bezoek meest gold mannen wier gesprekken des te minder voor openbaarheid zich leenden, naar mate zij voor mij zelf meer waarde hadden. Wat gemeengoed dient te zijn zal ik U niet onthouden en ik zal trachten uit wat ik las en zag en ondervond op te bouwen een schets van ‘Vlaanderen-Nu’, Moeder van ‘Wat Vlaanderen worden zal’. Ik verzoek echter toegevendheid. Wie voor het eerst een land betreedt, kan, als een reiziger, die van af een bergtop de vlakte vóór zich met één blik overziet, in enkele groote trekken weergeven, wat hem het meeste boeit. Maar wie daarna in de vlakte is afgedaald, loopt gevaar zich te vergissen in het hem omringende en verliest wel eens achter een heuvel een hooger bergtop uit het oog. Gebeurt dit straks ook mij, welaan, dan verzoek ik verschooning voor wat ik over het hoold zag. In het volgende hoop ik een uiteenzetting te geven van de feiten en omstandigheden, die op de toekomst van het Vlaamsche volk in Frankrijk een beslissenden of ook alleen maar een min of meer invloedrijken dwang zullen uitoefenen. En, naar mate het besef doordringt, dat Fransch-Vlaanderen niet verder af ligt dan Zuid-Limburg, Duinkerken niet verder dan Maastricht, zal al wat daar gebeurt, zijn terugslag doen gevoelen op ons in het Noorden. * * *
Het eerste wat ons treft van Frankrijk, is het alom bekende feit, dat Frankrijk's bevolking nagenoeg gelijk blijft, ja zelfs achteruit gaat soms. Dat is het rekensommetje voor het geheele land, de zaak krijgt een ander aanzien, als men den loop der bevolking nagaat voor de departementen. Hoewel het van jaar tot jaar eenigszins afwijkt, geef ik hier in een overzichtskaartje (Kaart I) neergelegd den loop in het eerste halfjaar van 1911. In het eerste halfjaar 1911 overtrof het aantal sterfgevallen de geboorten met 18.279; in het eerste halfjaar 1910 overtrof het aantal geboorten de sterfgevallen met 21.189; in het eerste halfjaar 1909 overtrof het aantal sterfgevallen de geboorten met 28.203. De grootste afneming was 4.1 per duizend in Tarn et Garonne; 3.72 in Gers; 3.6 in Nièvre; 3.5 in Lot; 3.45 in Yonne; 3.27 in Lot et Garonne; 3.15 in Orne; 3.1 in Haute Garonne. Eigenaardigerwijze zijn het hier juist de stroomgebieden der groote rivieren. De grootste toeneming was 4.43 per duizend in Pas de Calais; 3.73 in Finisterre; 3.27 in Morbihan. Hierbij is nog geen rekening gehouden met het verloop der bevolking door vertrek van platteland naar steden, een plaag, waaronder juist Frankrijk bijzonder schijnt te lijden. Op allerlei wijze tracht men het daar dan ook te keeren o.a. door de beweging voor ‘Les Jardins ouvriers et du Coin de Terre’, waarin de ons bekende Abbé Lemire een groote rol speeltGa naar voetnoot1). Vergelijkt men nu de gunstige departementen uit het lijstje met omringende landen, dan blijkt, dat zelfs die cijfers niet hoog zijn. Verdubbelt men bijv. de cijfers van Pas de Calais (jaarcijfers staan mij voor de departementen helaas niet ten dienste) dan komt men tot 8.86 per duizend, terwijl het cijfer voor geheel België in 1908 8.3 was, voor Duitschland ongeveer 14 in de laatste jaren en voor Nederland ongeveer 15. Het kan dus niets verwonderen als men een langzame opschuiving der omringende bevolking vaststelt.
De geboorte-overschotten bedroegen:
Het meest geschiedt de volksverplaatsing van Italië en België uit, daar vermoedelijk voor de Duitschers het zeer geprikkeld Fransch chauvinisme een beletsel isGa naar voetnoot2). De sterke groei van het Nederlandsche volk openbaart zich tevens in een afzakken naar België, zoodat er een langzame verschuiving van ons ras naar het Zuiden plaats vindt. Nederland telde in 1899 (1909) op een bevolking van 5.104.137 (5.858.175), 52.089 (61.982) vreemdelingen omstreeks 1.02 (1.06 per honderd), waaronder:
België telde in 1900 (1910) 6.693.548 (7.423.784) inw. 216.061 (254.547) vreemdelingen - 3.1 (3.5) per honderd, waaronder: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Loop der bevolking van Frankrijk 1 Jan - 1 Juli 1911.
Frankrijk telde in 1901 (1906) op 38.450.788 (1.046.905) inw. 1.033.871 (1.046.905) vreemdelingenGa naar voetnoot1) - 2.7 (2.7) per honderd, waaronder:
Het vrij groote aantal Franschen in België wordt, meen ik, verklaard, doordat veel renteniers met een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
middelmatig inkomen in Be'gië gaan wonenGa naar voetnoot1), zelfs gronden opkoopen omdat het leven in Frankrijk duur is en de loonen voor dienstbaren hoog. De Belgen daarentegen zwermen bij duizenden uit als arbeiders. Nu moet men in aanmerking nemen dat de in bovenstaande statistiek voorkomende Belgen vermoedelijk alleen blijvende inwoners van Frankrijk zijn.
Wij vinden n.l. in Frankrijk drie soorten Belgen:
De eerste groep, ten getale van pl. m. 300.000 zijn wij reeds tegengekomen. Een groot deel daarvan komt voor rekening van het Arrondissement Rijssel, waar er in 1901 tegen 648.936 Franschen waren 162.723 vreemdelingenGa naar voetnoot2), meest Belgen. In 1904 waren er te Rijssel meest in het ‘quartier de Wazemmes’, dat de Franschen ook wel ‘la petite Belgique’ noemen en waar men nog veel Vlaamsch moet hooren, 40.827 Belgen.
Vlaamsche uitwijkelingen in Frankrijk (1909)
Ook de tweede groep wierp zich voornamelijk op de industriestreek van Rijssel-Roodebeeke-Tourcoing. Door den tariefmuur staan vele fabrieken op Fransch grondgebied aan den rechter oever der Leye, terwijl de werklui te voet, per fiets of per trein er heen trekken. Zoo komen er dagelijks 3500 Belgische werklui te Halewijn, evenveel te Tourcoing, nog meer naar Roodebeeke en Wattrelos, verder naar Boesbeek, Zuid-Wervicq, Komen en Armentières. Totaal meer dan 15.000 daags. Maar er komen er nog van veel verder, die dagelijks afstappen aan de stations van Meenen, Komen, Wervicq en Herseeuwe. Sommigen moeten om 3 uur op weg, om 's avonds om tien uur pas weer thuis te zijn. Zoo zijn er uit de omstreken van Deynze, Thorhout enz. Aan het station Herseeu- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
we telde men 450 à 500 arbeiders daags, die uit de buurt van Avelghem, Kortrijk, St. Denijs, Bossuyt, Dottignies, Spiere, Aelbeke enz. kwamen. Bovendien zijn er 950 die Maandags komen om Zaterdags te vertrekken, afkomstig van Oudenaarde, Harelbeke en Deynze. Voor Meenen bedraagt het aantal respectievelijk 200 en 250. De derde groep betreft de reeds genoemde seizoenarbeiders oftewel ‘Franschmans’. Hun aantal bedroeg in 1898 57.262, waarvan 31.527 Vlamingen. Dit aantal is sinds nog gestegen. Pastor Denys, de z.g. ‘Fransche Pastor’, schat het aantal West-Vlamingen op 12.000 en Oost-Vlamingen op 24.000, dus alleen aan Vlamingen reeds 36.000, die hun brood zoeken in het ‘land van Lewies’ (Louis), zocals de Belgische ‘uitwijkelingen’ Frankrijk noemen. Laat mij uit een beschrijving van Pastor Denys het volgende mogen overnemen: ‘Ze werken er in de steenovens, bij de Fransche boeren, in de suikerei-asten, in de vaarten, in de suikerfabrieken, in de stokerijen. Zoo hebben we steenbakkers, landbouw-werklieden, suikerij-droogers, vaartof aardewerkers en nijverheidswerkers.’ De steenbakkers vertrekken in April en keeren terug in September of herfstmaand. De landbouwwerklieden, die de bieten kappen of zetten, vertrekken met half Mei en keeren terug in slachtmaand (November). De pikkers, die den oogst afpikken, vertrekken met half Juli of hooimaand en keeren terug met half Oogst. De suikerijdroogers vertrekken in October en werken tot Kerstdag, evenals de werklieden, die in de suikermolens en in de stokerijen werken. De West- en Oost-Vlamingen werken in Frankrijk dooreen, ofschoon er streken zijn, waar men meer West-Vlamingen vindt en andere waar men meer Oost-Vlamingen ontmoet. Onze West-Vlamingen gaan werken in meer dan 30 verschillende landsafdeelingen of departementen van Frankrijk, maar meest in het Fransch-Noorden, in Pas de Calais, in de Somme, in de Oise, in Seine of Oise, Seine et Marne, in de Aisne, ook nog in de Yonne. Er gaan West-Vlamingen een zestig-tal naar Puy de Dôme, een dertig-tal naar de Isère (Grenoble enz.Ga naar voetnoot*). Onze werklieden maken een campagne doorgaans van 4, tot 5, 6, 7 maanden. Ze maken dooreengenomen een ‘schoone campagne’ a's ze fr. 100. - zuiver over hebben te maande. De allerbeste, zuinigste maken zoo fr. 711. - in 6 maanden, alle onkosten af. Naast deze Vlaamsche trekvogels, zijn er tegenwoordig meer en meer Vlaamsche boeren, die zich in Frankrijk land verwerven en daar vestigen. In het verslag van het ‘Berek tot Bescherming van de West-Vlaamsche tijdelijke uitwijkelingen naar Frankrijk’ over het jaar 1909, zie ik blz. 56 in het verslag van Past. Denys: ‘Ik moet de aandacht van deze vergadering vestigen op een ander slag van uitwijking, n.l. op deze van onze Vlaamsche boeren, die hofsteden pachten in Frankrijk en er metterwoon gevestigd blijven. Sedert drie vier jaar van hier heeft deze landverhuizing sterk toegenomen, zoodat de boeren vertrokken zijn uit Moorslede, Rumbeke, Ouckene, Gheluwe, Roeselare, Oost-Nieuwkerke, West-Roosebeke, Cortemarck, Wercken, Leke, Ardoye, Ichteghem, Meulebeke, Cachtem, St. Pieterscappelle, Meenen, Cuerne, Dadizeele, Eerneghem, Aertrycke en nog al andere gemeenten uit West-Vlaanderen.’ En uit een nader schrijven van Pastor Denys haal ik aan: ‘Sedert 5 à 6 jaar bestaat een ware “exodus” van Vlaamsche boeren naar Frankrijk, waar ze hofsteden pachten in de Somme, Oise, Seine, Inférieure enz. Ik heb er dezen zomer (1912) 200 bezocht, zegge 200 hofsteden, die door Vlaamsche boeren bedricht worden. Vele pachthoeven staan wepelGa naar voetnoot*) in Frankrijk. Dit land immers sterft langzaam uit! Doch het meeste deel van onze boeren en stellen het niet opperbest, bij gebrek aan genoegzame geldmiddelen.’ Het juiste aantal dier boeren is nog niet bekend. Meestal zitten ze bijeen. Zoo noteer ik in Somme Vlaamsche boeren in Chirmont; 43 uit de omgeving van Jamel, vijftig bij Epagny. In de Oise 3 te Paillart, meerderen te Lieuvillers, Breteuil, Tartigny, Vendeuil, Ebeilloux, Vi lers-Vicomte. Pastor Denys stelt op het oogenblik een onderzoek in en hoopt tegen het volgend jaar ze allen bijeen te hebben. * * *
Deze verplaatsing van Vlaamsche boeren is opmerkelijk en geschiedt ook naar de Waalsche gewesten in België. Zelve ondervond ik het te Pecq, dat, hoewel niet ver van de taalgrens vroeger geheel Waalsch, tegenwoordig veel Vlamingen telt. De waardin vertelde, dat er geen groote hoeve vrij kon komen, of een Vlaming kocht of pachtte haar. De oorzaak zit hem in de overbevolking der Vlaamsche platte'andsgemeenten. Zoo vertelde Pastor Verriest mij: Ingoyghem telt 1600 zielen. Als er in 't dorp de mare liep, dat er 50 hofsteden, koeplaatsen enz. te verpachten waren, dan zouden zij binnen het kwartier verpacht zijn. Grondbezitters in Frankrijk maken hier van gebruik om aanbiedingen te doen om over te komen. Ja, zelfs is er een nieuw soort bedrijf ontstaan. Z.g. ‘agents’ zoeken pachthoeven op in Frankrijk en groepeeren daar de Vlamingen. Want een Vlaming zoekt gezelligheid. Uit zijn eigen ervaring vertelde Past. Verriest, dat wanneer eens een Vlaming naar het Walenland of Frankrijk getrokken was en het eerste jaar eens over kwam om familie te bezoeken, dan klaagde hij dat hij alleen stond en zijn taal moest verliezen. Maar na een jaar of zes klagen ze niet meer, dan zijn er meerderen en vormen zij een aaneengesloten geheel. En zoo sterk is die verhuizing, dat Pastor Verriest voorspelde, dat er een tijd komen zal, dat de boerenstand in 't Walenland vervlaamscht zal zijn. Voor de boeren daar ver in Frankrijk is er echter ook volgens hem niet veel hoop, daar zij te gering blijven in getal tegenover hun omgeving. Ook Pastor Denys oordeelt: ‘Onze boeren zullen hun taal niet opdringen! Ze laten zich schromelijk zeere assimileeren! Vooral de kinderen, en ik sta soms verbluft toen ik de kinderen van 5, 6 en 7 jaar oud, zoo schoon hoor Fransch praten. De Fransche boeren geven aan de omstreek van Breteuil den naam van “Petite Belgique” omdat er daar zooveel Be'gen zijn.’ * * *
Aan dit overzicht sluit aan, een denkelijk niet onder cijfers gebrachte trek van Fransch-Vlamingen naar het Zuiden. Persoonlijk trof ik Vlamingen aan en wel uit den omtrek van Broekburg. Zoo te Fiennes een slager en drie groot landbouwers, te Caffiers een boer, te Wijnen (Guines) een hotelhoudster en een rijwielhersteller. Dichterbij, te St. Omaars, vertelde de laarzenknecht uit het ‘Hotel de France’, waar wij logeerden, zelf Fransch-Vlaming, dat de meeste broodbakkers en slagers aldaar Vlamingen uit den omtrek waren. Zoo ook een enkele broodbakker die wij te Grevelingen aantroffen. Al kunnen ze Vlaamsch spreken, zoo doen zij het echter zelden meer. Te Marck zijn er Vlaamschsprekenden uit de omgeving van Broekburg, evenzoo te Oye, Mayeux. (Wordt vervolgd). |
|