Nederl. waterbouwkundigen in China.
‘Wat hier te lande door Nederlanders op het gebied van den waterstaat is verricht en thans nog verricht wordt.’ Onder dit motto heeft de Nederlandsche vice-consul De Meester te Peking een belangrijk verslag uitgebracht, dat in het onlangs verschenen Oranjeboek heeft gestaan.
Nederlanders waren of zijn nog aan de volgende waterstaatswerken verbonden: In de eerste plaats de verbetering der Wangpoerivier - de verbinding van de havenstad Sjanghai met de Jangtse. Men herinnert zich aan welke aanvallen de Nederlandsche ingenieurs van naijverige zijde blootgesteld zijn geweest. ‘Het moet daarom’, zegt vice-consul De Meester, ‘voor den hoofdingenieur (De Rijke) een groote voldoening geweest zijn, dat niet alleen de uitkomst de juistheid van zijn inzichten aantoonde, maar dat ook toen in September 1910 het verslag van de drie bekende Engelsche ingenieurs Sir John Wolfe Barry, Sir W. Matthews en Ant. G. Lyster, wier oordeel door de Algemeene Kamer van Koophandel te Sjanghai in zake de Wangpoeverbetering was gevraagd, verscheen, het plan-De Rijke alsook de uitvoering daarvan, voor zoover die reeds had plaats gevonden, zeer werden geprezen.’
Op 1 Juni 1911 werd het uitvoeren van het door verzanding noodig geworden baggerwerk voor een bedrag van 1.000.000 taelz toegewezen aan de Ned. Maatschappij voor Havenwerken. Van het materieel, dat bij de werken in de Wangpoe in gebruik is of was, is een groot deel uit Nederland afkomstig en wel van de Kon. Grofsmederij te Leiden, de werf ‘Conrad’ te Haarlem en de firma L. Smit & Zoon te Kinderdijk.
Bij de werken tot verbetering van de Haiho, de rivier welke Tientsin met de zee verbindt, trad in 1901 de Nederlandsche ingenieur J.C. Vliegenthart in dienst. Voor het daarbij te pas komende uitdiepingswerk van het Fergusonkanaal (dwars door de Takoezandbank) werd bij A.F. Smulders te Schiedam, die reeds verschillende andere werkvaartuigen leverde, een slibzuiger besteld.
In de tweede plaats bespreekt de vice consul De Meester de nog uit te voeren werken, waaraan de Nederlandsche naam mogelijk ware te verbinden. Daartoe behooren de verbetering der Liao-rivier bij Nioetsjwang (het vroegere Jinkau), omvattende het maken van een kanaal door de riviermondingszandbank, het baggeren van verschillende gedeelten enz. Daartoe door de Chineesche overheid aangezocht, bezocht de ingenieur De Rijke ook Nioetsjwang en bracht over zijn bevindingen verslag uit aan den gouverneur van Mandsjoerije.
Zeer uitvoerig is het verslag over de werken tot voorkoming van overstroomingen.
De groote doorbraak, welke in 1887 in den zuidelijken dijk bij Laitoengtsai plaats vond, was min of meer de aanleiding tot de reis naar het overstroomingsgebied van de Gele Rivier van den tcenmaligen kapitein der Genie P.G. van Schermbeek en den heer A. Visser, lid der aannemersfirma Volker & Bos, die door de Vereeniging tot bevordering van van de uitvoering van werken in het buitenland door Nederlanders in het najaar van 1888 waren uitgenoodigd om, bijgestaan door den civiel-ingenieur B.W. Blijdenstein op kosten van de Vereeniging ter plaatse de noodige gegevens te verzamelen, waarop zij aan de Chineesche regeering voorstellen zou kunnen richten tot het maken van een plan van verbetering der Gele Rivier en wel in de eerste plaats wat het benedengedeelte, van het loessgebied af, betreft.
Genoemde Nederlanders maakten in 1889 uit Tientsin twee tochten naar de rivier, een in het voorjaar en een in het najaar.
Aan de hand van de door hem verzamelde gegevens ontwierp de heer J.G.W. Fijnje van Salverda, voorzitter der hierboven bedoelde Vereeniging, een voorloopig verbeteringsplan voor de Gele Rivier, dat omstreeks 1891 aan de Chineesche regeering werd aangeboden. Reeds te voren hadden de beeren Van Schermbeek en Visser een verslag van hun bevindingen, gedurende den eersten tocht opgedaan, aangeboden aan den toenmaligen Onderkoning der provincie Tsjili, Lihoengtsjang.
Ook al schijnt de wijze, waarop de Chineezen sommige werken, als b.v. den aanleg van dijken, uitvoeren, niet altijd onverdienstelijk, zoo zijn de hierboven genoemde Nederlandsche deskundigen van meening, dat zonder een wetenschappelijk plan, berustend op een stelselmatig verrichte opneming der rivier, van een afdoende verbetering der Hoang-ho geen sprake zal kunnen zijn.