De Taalstrijd in Ierland.
In het Handelsblad van Antwerpen stond kort geleden een beschouwing over dit onderwerp, waaraan om de overeenkomst met den Vlaamschen en Afrikaanschen taalstrijd het volgende is ontleend:
Het eerste edikt van officieele afschaffing der Iersche taal dagteekent van het jaar 1367. Maar het hielp niet veel. Gedurende alle eeuwen van rechtstreeksche vervolging bleef de Ier getrouw aan zijn taal en landaard. Men kon hem wel zijn grond en leven ontrooven maar zijn moederspraak niet. Wat meer is, zoo krachtdadig was de invloed van het Iersch, dat het de Engelschen zelf Iersch maakte naarmate zij in Ierland drongen. In het Iersche parlement van 1571, samengesteld uit ingeplante Engelschen, was er slechts één lid, de graaf van Ormond, die Engelsch kon spreken.
Sedert honderd jaren is het ‘verengelschen’ met reuzestappen vooruit gegaan. Het lagere, zoogezegd nationaal onderwijs ontnam de moederspraak aan de kinderen.
De wet van 1831, door Stanley en den anglikaanschen aartsbisschop Whateley opgesteld, had klaarblijkelijk het dooden van den Ierschen geest ten doel. Officieel werd het Iersch niet verbannen, maar in de streken waar men nog Iersch sprak zond men schoolmeesters, die slechts Engelsch spraken, en toen men aan een hunner vroeg hoe hij handelde met de kleine Ieren, die geen Engelsch verstonden, antwoordde hij, met de handen het gebaar makend alsof hij een nat stuk linnen uitwrong: ‘Binnen twee jaar tijd heb ik er het Iersch uitgeperst.’ De namen der Iersche helden mochten niet uitgesproken worden in de klas, of, erger nog, men vervalschte de geschiedenis en van manhaftige martelaars maakte men ‘brigands’. Er leven nog ouderen, die zich wel herinneren dat men hun een bordje aan den hals bond, waar men een kruisken op schreef voor elk Iersch woord, en zooveel kruiskens, zooveel stokslagen na de klas.
Alles wordt Engelsch. De taal, de manieren, de kleederdracht, zelfs de namen der kinderen. Maar ook de zeden verderven, het geloof vermindert naarmate de volksgeest verdwijnt.
Zulks was de toestand van het Iersche volk toen de taalstrijd begon. Andere vijanden rijzen nu op.
Het broeinest van alle vijandschap is de oude Dublinsche Hoogeschool ‘Trinity College’, en de eerste pijlen kwamen van over haar eeuwenoude muren. De aanval was hevig. Hoogleeraar P. Mahaffy schreef: ‘Kunstmatig de Iersche taal weer opwekken? Het is een stap achterwaarts, het is terugkeeren tot de barbaarschheid.’
De uitval was al te bitsig om onbeantwoord te blijven. Taalgeleerden als Zimmer van Greifswald, Dottin van Rennis, Windisch van Leipzig, Stern van Berlijn, H. Redersen van Kopenhagen, weerlegden punt voor punt de valsche beknibbelingen der Dublinsche Ierenhaters De vijanden der Iersche taal gaven den moed niet op; zij wilden de beweging ‘versmachten in het belachelijke.’ De ‘Board of National Education’ en de ‘Board of Intermediate Education’ beschikken over de geldkast en het programma van het onderwijs.
Het Iersch afschaffen kunnen en durven zij niet, maar dwarsboomen zullen zij het. Weliswaar wordt in 1901 het Iersch toegelaten als bijzondere bijgevoegde taal in het lagere onderwijs, maar men stelt het verre achter het Fransch en Duitsch; en wat al kleingeestige haarkloverijen. De onderwijzer ontving 10 sh. of 1260 fr. per leerling om het Iersch aan te leeren, binnen den schooltijd en in 1905 weigert de schatkist hun reeds die kleine toelage. Eindelijk komt het vrijgezind ministerie aan 't bewind en nu komt er een weinigske hoop opdagen.
De taalstrijd is dus op zijn hevigst. Wie nu zal de overwinning behalen, de Engelsche ‘Boards’ of de Iersche ‘League’? Indien de Ier wil is de zege ver-