laten. Doch er is een onrechtstreeksche wijze om dit te doen, die niemand hun kan ten kwade duiden, die niet alleen als een sterke steun zou kunnen gelden, aan de Vlaamsche Beweging verleend, maar die tegelijkertijd ter eere zou strekken van hen zelf. In den grond is de zaak zoo eenvoudig mogelijk: wat men van hen vraagt is, dat zij zouden leven, dat zij zich zouden gedragen, dat zij zouden handelen als ware Nederlanders, die hun taal lief hebben, onder welke omstandigheden ook, die alles doen wat zij kunnen om die taal hoog te houden, te verspreiden, te bevorderen, die trotsch zijn op hun stam en hun volk en in geen enkel geval dien stam en dat volk verloochenen.
En wanneer veel Noord-Nederlanders nu eens tot inkeer van zich zelf kwamen, zouden zij dan werkelijk, met de hand op het hart, in gemoede kunnen verklaren, dat zij zich in dit opzicht niets te verwijten hebben?
O, wij weten wel welk antwoord ons daarop zal worden gegeven. Men zal spreken van verschil in beschaving en ontwikkeling tusschen Noord-Nederlanders en Vlamingen; men zal zeggen dat men wel van het Nederlandsch, niet van het Vlaamsch houdt. Alles goed en wel! Wij zullen in dit artikel daarop niet verder ingaan; wij doen dit wel eens la'er, liefst wanneer een Noord Nederlander eens op deze kronijk zal hebben, geantwoord en ons klaar en duidelijk, met deugdelijke argumenten zal hebben medegedeeld waarom zijn landgenooten niet van het Vlaamsch en van de Vlamingen houden, waarom de Vlaamsche Beweging, de uitzonderingen natuurlijk niet te na gesproken, hun sympathie niet wegdraagt en waarom zij zich, vooral in het buitenland, zoo dikwijls slechte Nederlanders betoonen.
Te Antwerpen is de Nederlandsche kolonie 16 000 personen sterk; te Brussel 8000, maar men kan zeggen dat men noch in de eene noch in de andere stad veel van de aanwezigheid van zoo een talrijke schaar Nederlanders merkt. Wanneer zooveel menschen van één nationalitieit in een stad verblijven, is het allicht te verwachten dat het openbaar leven in die plaats daarvan eenigszins den stempel draagt. In de beide steden bespeurt men wel de aanwezigheid van Duitschers en Franschen; die van de Nederlanders moet men dikwijls zoeken. Zeker, enkele Nederlandsche vereenigingen bestaan er wel; te Brussel heeft men ook een Nederlandsche Kamer van Koophandel, maar zij dragen niet veel bij tot de instandhouding van het zelfbewustzijn der Nederlanders Te Antwerpen kan men uit den Franschen titel van een levensverzekering-maatschappij opmaken, dat zij van Nederlandschen oorsprong is.
Wij willen dit alles zelfs als van ondergeschikt belang beschouwen. Maar het beste bewijs hoe weinig nationaal onze in Vlaanderen verblijvende Noord-Nederlanders voelen, vinden wij in de omstandigheid, dat zij niet eens de noodzakelijkheid beseft hebben om, op het voetspoor van Duitschers en Franschen, een eigen nationaal-Nederlandsche school in het leven te roepen. Wanneer zij op dit verwijt antwoorden, dat zij er de behoefte niet toe gevoelen, dan veroordeelen zij met één zich zelf. Steen en been kan men ze soms hooren klagen over het leelijke, platte Vlaamsch, dat op de Belgische scholen onderwezen wordt, waarmee zij volstrekt niet heelemaal ongelijk hebben. Zij trekken echter uit dit feit het gevolg, dat het dan maar beter is om hun kinderen geen Vlaamsch te laten leeren, zoodat zij ze òf in de Fransche afdeeling der Belgische openbare scholen de lessen laten bijwonen, òf naar een vreemdelingenschool, bij voorkeur de Duitsche, zenden. Voor ieder nationaal voelenden persoon zou de logische gevolgtrekking een geheel andere geweest zijn: n l. de oprichting van een Nederlandsche school òf de ondersteuning van een bestaande leerinstelling, die het meest aan hun opvattingen beantwoordde In ieder geval, en dit zou wel het allerminste geweest zijn, hadden pogingen bij de schooloverheid dienen aangewend te worden om verbetering in dien toestand te brengen. Maar zelfs dat gebeurt niet.
Wanneer men de prachtige Duitsche en Fransche scholen te Brussel of te Antwerpen met haar honderden leerlingen, vergelijkt met de armtierige Nederlandsche Christelijke school te Brussel, dan moet men toch bekennen, dat die vergelijking niet ten voordeele van de Nederlanders uitvalt. In het Mei nr. van Neerlandia 1911 verscheen een oproeping tot de Groot-Nederlandsche wereld om geldelijken steun vragend voor het Nederlandsch onderwijs in België. Wij geven te raden hoeveel Groot-Nederland daarvoor heeft over gehad? Alles bijeen... vijftien gulden, waarvan 10 gulden gekomen zijn uit Soerabaia en 5 gulden uit Sumatra. En de Nederlandsche school te Antwerpen, al draagt zij ook geen nationaal Hollandsch karakter, alhoewel het onderwijs er door een Noord-Nederlander verstrekt wordt en het onderricht er geheel op Nederlandsche leest geschoeid is, bevat onder haar leerlingen slechts één enkel Noord-Nederlandsch kind. Wat erger is, niet alleen werd zij, op zeer weinige uitzonderingen na, door de Noord Nederlanders met de koelste onverschilligheid bejegend, doch bij de meest gezaghebbende personen van de kolonie, tot zelfs bij degenen die het goede voorbeeld zouden moeten geven, stuitte zij af op een onberedeneerde, moedwillige vijandschap. En nochtans is de taal, welke daar onderwezen werd, die ‘vilaine langue’ waarin zij zelf het best hun gedachten kunnen vertolken.
Maar wij zullen niet bitter worden. Wij kunnen toch immers geen ijzer met handen breken, vooral wanneer dit ijzer de kracht van de koppigheid of van de onverschilligheid heeft.
Is het koppigheid of onverschilligheid, misschien ook wel een soort van deftigheid of ‘chic’, van wege de Noord Nederlanders, die Vlaamsche steden bewonen, om maar steeds hun adres in het Fransch op te geven? Is het ook daaraan te wijten, dat zij liefst in de winkels van Vlaamsche steden Fransch spreken, niet beseffende dat als zij hun eigen taal gebruikten zij, de Nederlandsche of de Vlaamsche Beweging onwillekeurig een grooten dienst zouden bewijzen; dat zij hetzelfde zouden doen, door van hun leveranciers Nederlandsche facturen, rekeningen, brieven te vragen.
Dit alles moge zijn wat het wil, gebrek aan nationaal bewustzijn is het stellig. En is het ook geen staaltje van geringe nationale fierheid, het antwoord dat verscheidene Nederlandsche Ministers aan het Hoofdbestuur van ons Verbond gezonden hebben, op de vraag om het Nederlandsch te gebruiken in de diplomatische betrekkingen met die landen, waar onze taal als officieele taal erkend is. (Zie Neerlandia van Februari j.l.)? In dit antwoord heet het dat het Fransch de taal van de diplomatie is en dat de omstandigheid, dat het Nederlandsch een van de officieele talen van een vreemd land is, niet als aanleiding kan gelden om van het oud gebruik af te wijken.
Dat het Fransch de uitsluitende taal van de diplomatie geweest is kan misschien vroeger eens waar geweest zijn, alhoewel wij ook daaraan twijfelen In ieder geval is dat nu niet meer zoo. En de Nederlandsche Ministers, die natuurlijk wel de groote uitgave: ‘Nouveau recueil général de traités’ kennen, behoeven deze slechts even op te slaan om zich van het tegendeel te overtuigen. Zij zullen dan zien dat de diplomatie nog andere talen dan het Fransch gebruikt. Eenige voorbeelden? Voor tractaten, verdragen of verklaringen gesloten of gewisseld tusschen België en Duitschland bezigde men Duitsch en Fransch: tusschen de Vereenigde Staten en Nicaragua of Mexico Engelsch alleen; tusschen Duitschland en Oostenrijk Duitsch; tusschen Spanje en Engeland Spaansch en Engelsch; tusschen Brazilië en Chili Spaansch alleen; tusschen Frankrijk en Marokko: let wel, Fransch en Arabisch; tusschen Spanje en Salvador Spaansch alleen; in het algemeen wordt het