Ingezonden.
De onbekendheid in Noord-Nederland met de Vlaamsche beweging.
‘Holland bleek met het flamingantisme weinig ingenomen, Holland, dat wel Vlaamsche boeken ging lezen, Vlaamsche beeldhouwers en schilders beewonderde en naar Vlaamsche componisten met welbehagen luisterde, Holland bleef onverschillig.’
Aldus klaagt de Brusselsche correspondent van het Algemeen Handelsblad in het Ochtendblad van den laatsten December 1911. Een klacht, reeds tallooze malen door Vlaamschgezinden, ook Noord-Nederlanders, geuit. Niet het minst in Neerlandia. Nog in het dezer dagen verschenen Jan.-nr. betreurt de secretaris van Groep België de koelheid van Nederlandsche officieële en niet-officieële menschen tegenover den Vlaamschen taalstrijd.
Zij, die zoo schrijven, schijnen te meenen, dat men in Noord-Nederland wel van dien taalstrijd op de hoogte is, doch niet genoeg sympathie voor de Vlaamsche zaak gevoelt om de koude onverschilligheid aan kant te zetten. En dat is, mijns inziens, geheel onjuist. Dat ziet ook dr. E. van Soest uit Hasselt in, die er eenige maanden geleden (Neerlandia, October 1911) op wees, dat er zoo heel veel ontwikkelde Hollanders zijn, die heelemaal niets van den strijd onzer taalbroeders afweten. Dát is het, de onbekendheid met de Vlaamsche beweging maakt den Hollander koel, onverschillig. ‘Onbekend maakt onbemind’ zegt het spreekwoord; zoo is het ook hier. Al valt het natuurlijk niet met statistische gegevens te bewijzen, toch durf ik beweren, dat de gróóte meerderheid der ontwikkelden in Noord-Nederland van de Vlaamsche beweging zoo goed als niets afweet.
Zeker, velen lezen bij ons de letterkundige voortbrengselen van de Vlamingen en genieten er van. Maar als ge dezen uw verwondering te kennen geeft over hun onverschilligheid tegenover de beweging, die dit ingedommelde broedervolk wakker schudde en tot nieuw Nederlandsch leven bracht, kijken ze u aan, alsof ze het in Keulen hooren donderen. En als ge toevallig gaat zeggen, dat de grootste helft van België Vlaamsch is en de meerderheid der Belgen Vlaamsch spreekt, dan is het antwoord vaak een glimlach, die zooveel wil zeggen als: ‘zijn liefde voor onze taal voert hem tot razernij.’ Inderdaad, wat de doorsnee-Hollander, de ontwikkelde, van de zaak der Vlamingen weet, het is gewoonlijk niet veel meer dan: dat er in België menschen zijn, die Vlaamsch spreken, dat er onder hen zeer verdienstelijke schrijvers en dichters worden gevonden; een enkele zal ook nog weten te vertellen, dat er Vlaamsche toondichters zijn, die lof verdienen, Waar die Vlaamsch sprekers wonen? Ja, waarschijnlijk ten Zuiden van onze grens, ten Zuiden van Zeeuwsch-Vlaanderen vermoedelijk... O ja, dan zijn er ook nog al heel wat in Antwerpen. En die menschen spreken en schrijven tusschen hun Nederlandsch heel rare woorden. Dat die rare woorden ook wel eens Nederlandsch konden zijn, het komt niet bij hem op; wat men niet spreekt in het ‘Koninkrijk der Nederlanden’, zal toch wel geen Nederlandsch zijn? Om die menschen, die ook gekend willen worden en die nogal veel drukte en lawaai maken, zoet te houden, staat er ook Vlaamsch op de Belgische postzegels en heeft Koning Albert den eed op de Grondwet ook in het Vlaamsch afgelegd. Die Vlaamsche beweging spruit voort uit den lust, lawaai temaken: in 1830 schreeuwden ze tegen ons, nu tegen hen die de taal van België, het Fransch, de heerschappij willen laten behouden.
Dat is het maximum van de kennis van Vlaamsche toestanden bij den ontwikkelden Hollander.
En nu heeft ons Verbond en zijn orgaan Neerlandia zich wel wat al te veel bezig gehouden met feiten en feitjes, waaruit die onkunde bleek; doch géén hoon en spot zal die verschijnselen doen verdwijnen. De oorzaak van dit kwaad zij gezocht en daartegen zij onze strijd gericht. Een strijd, die dus slechts gestreden kan worden, als het antwoord gevonden is op de vraag: vanwaar die onbekendheid met deze toestanden in een naburig land, met een beweging èn voor België èn voor Nederland van het hoogste belang?
Mijn antwoordt luidt:
Dat alles vindt zijn verklaring hoofdzakelijk in
1o. | leemten in het onderwijs; |
2o. | slechte voorlichting door onze pers; |
3o. | het over Vlaamsch-België liggende Fransche vernis. |
Leemten in het onderwijs. Het enkel feit, dat bijna geen leerling van Gymnasium of H.B.S. iets van deze dingen weet, is een duidelijke aanwijzing, dat er werkelijk leemten bestaan.
Moge den leeraren in geschiedenis, aardrijkskunde en Nederlandsche letterkunde hier eenig verwijt treffen, hoofdzakelijk moet de schuld gegeven worden aan de leerboeken in genoemde vakken. Voor alle zekerheid worde een commissie samengesteld, die dit alles hebbe te onderzoeken; ik twijfel niet, of mijn meening zal bevestigd worden. Laat men de atlassen ook niet vergeten: dat het stamverwante België gewoonlijk met één blad moet tevreden zijn, soms met een half (Denemarken of een dergelijk klein land past zoo mooi op de andere helft), zegt reeds genoeg. En is het niet merkwaardig, dat tot voor korten tijd - de bewerker heeft schrijver dezer regelen verzekerd, dat 't in den nieuwen druk veranderd zou worden - in een der beste schoolatlassen van Nederland werd aangegeven, wáár in Frankrijk een andere taal dan de Fransche werd gesproken, doch op het blad, aan België gewijd, niets was te zien van de zooveel gewichtiger en vooral voor den Nederlander van zooveel meer beteekenis zijnde taalgrens in België?
Laat ons Verbond niet wachten, tot zijn beginselen zijn doorgesijpeld tot de samenstellers van de bewuste leerboeken. Laten we, naast ijverige propaganda onder de leermeesters, pogen den weg te vinden tot verandering, tot aanvulling van die boeken, door onder meer de meest gebruikte en elk nieuw verschijnend, dat de besproken leemten vertoont, in Neerlandia aan kritiek te onderwerpen.
En als dan het op groeiende geslacht iets meer weet dan thans van de tijden van Vlaanderen's grootheid, als het meer dan thans beseft, hoeveel schoons onze letterkunde van vroegeren tijd dankt aan wat wij thans ‘Vlamingen’ noemen, hoeveel schoons zij ons, dank zij de Vlaamsche beweging, ook weer nu brengen, als het beter op de hoogte is van de Belgische taaltoestanden, als het geleerd heeft hoe het Fransch in het Zuiden zijn hooge plaats heeft weten in te nemen in tegenstelling met het onafhankelijke Noorden, als het weet dat eerst na 1830 de mannen zijn opgestaan, die het Vlaamsche volk langzaam hebben doen ontwaken, als het de hoofdzaken van de geschiedenis, van dien moeilijken strijd voor de rechten van de moedertaal kent, dan, ik twijfel er geen oogenblik aan. zal de Vlaming niet meer behoeven te klagen over de onverschilligheid, waarmee zijn Noordelijke taalbroeder zijn strijd beschouwt.
De slechte voorlichting door de pers. Als onze couranten ons nu maar op de hoogte hielden van de gebeurtenissen dezer dagen,