Jef van Hoof.
Onthoudt dien naam en onthoudt die wezenstrekken! In zijn uiterlijk iets dat aan den fantastischen Hoffmann doet denken; in zijn bewegingen iets dat, in zijn eigenaardigheid, onmiddellijk laat zien, dat men met een persoonlijkheid te doen heeft. Het is nog niet lang geleden, dat deze jonge man, - hij werd te Antwerpen den 8en Mei 1886 geboren, - zich aan de aandacht van het Nederlandsche, en in het bijzonder van het Vlaamsche publiek heeft opgedrongen. Voor eenige jaren, men zal het zich herinneren, werd door den Antwerpschen Tak van het A.N.V. een prijsvraag uitgeschreven voer een Guldensporenlied. Bekroond werd Jef van Hoef voor zijn ‘Groeninge’, woorden van Guido Gezelle. De revolutionnaire muziek er van bewees, dat men hier te doen had met een toondichter, die de macht bezat om het Vlaamsche volk op te wekken. Dit lied was ‘un coup de maitre’, om met de Franschen te spreken. Wie herinnert er zich den zegetocht door het Vlaamsche land niet van? Het was onmiddellijk populair geworden; het werd aangeleerd in de scholen, het werd gezongen op Vlaamsche feesten en bijeenkomsten; het werd uitgevoerd door muziekgezelschappen en door de stemming die het opwekte, verhief het het nationaal Vlaamsen bewustzijn.
Deze talentvolle jongen ontving zijn eerste muzikaal onderricht van zijn vader, organist van St. Michielskerk, te Antwerpen, dien hij reeds op tienjarigen ouderdom als dusdanig verving. Daarna voltooide hij zijn muzikale opleiding aan het Koninklijk Vlaamsch Conservatorium.
In 1903 gaf hij zijn eerste liederen uit, op woorden van Gezelle: ‘'t Is stille’; 't Ligt weerom alles wit gesneeuwd’; ‘Aanroepinge’. Toen toondichtte hij ook de ‘Strijdkreet’ en het ‘Standaardlied’. In den stedelijken prijskamp voor volksliederen behaalde hij met deze liederen de drie eerste prijzen en een jaar daarop nogmaals een eersten prijs. Vervolgens verschenen van hem de Giza Ritschlliederen, ‘Drie kinders met drie rozen’, ‘Het Vlaggelied’; twee choralen op woorden van Gezelle; twee walsen voor piano; enkele stukken voor symphonie; ‘Willem de Zwijger’, openingstuk voor harmonie; ten slotte ‘Het Lied van het Recht’, op woorden van Pol de Mont, voor het eerst in 1911 tijdens de Guldensporenfeesten uitgevoerd.
In 1909 en 1911 nam hij deel aan den wedstrijd voor den prijs van Rome, waaruit hij den laatsten keer een tweeden prijs wegdroeg. Korten tijd geleden behaalde hij den eersten prijs in een wedstrijd door de ‘Grande Harmonie’ te Brussel uitgeschreven. Te dier gelegenheid werd hij officieel door de Antwerpsche magistraat ten stadhuize ontvangen en door de Vlaamsche volksvereenigingen gehuldigd.
Bij die hulde sluit ook Neerlandia zich aan, in de hoop, dat het goede reeds in nationaal opzicht door hem tot stand gebracht en het schoone reeds door hem geschapen, slechts de dageraad is die voor den begaafden jongen kunstenaar opstijgt!