raçao noch bij Bonaire aantreft, bezit Aruba in het Lagoen. Langs de zuidwestkust strekt zich namelijk een rif uit, dat, bij Oranjestad aanvangende, zijn einde vindt bij de oostpunt van het eiland en evenwijdig aan de kustlijn verloopend een bekken (het Lagoen) afscheidt, dat over het algemeen smal en ondiep zich slechts op een paar plaatsen verbreedt en verdiept en hier en daar door gapingen in het rif met de open zee in verbinding staat. Op het rif zelf, dal gemiddeld maar enkele meters breed is, groeit op vele plaatsen de mangrove en juist voor Oranjestad, waar het rif ternauwernood boven water uitsteekt en is doorboord door verscheidene geulen, waarvan de grootste in de haven van de hoofdplaats des eilands, de Paardenbaai, voert, ziet men een paar mangroveboschjes, waarvan de boomen een aanmerkelijke hoogte bereikt hebben en het dicht groen het oog aangenaam treft, zich schijnbaar recht uit zee verheffen. In een bootje over het gladde water van het Lagoen voortglijdende waant men zich als op een rivier, welker eene oever steeds door laag land (het rif), de
Foto
16. Steiger der Aruba Phosphaat Maatschappij te San Nicolas.
Smiblette en Zoon.
andere door afwisselend lagere en hoogere klippen gevormd wordt.
Gelijk onder de bevolking in 't algemeen het negerelement slechts in geringe mate vertegenwoordigd is en de Indiaansche afstamming luide voor zich spreekt, is dit ook onder de visschers het geval. De meesten hunner wonen in Oranjestad, waar hun huizen aan den noordwestkant van de plaats in een afzonderlijke buurt, de rancho geheeten, onregelmatig verspreid bijeen staan. De woningen steken door ruimere afmeting en degelijker bouw, gelijk trouwens alle overige huizen der inlandsche bevolking in en buiten de hoofdplaats, gunstig af bij de negerhutten op Curaçao.
De visscherijgronden liggen vooral langs de westkust van het eiland, op verschillende plaatsen in de zee tusschen het eiland en het vasteland (het z.g. Kanaal), bij de Oostpunt, rondom de Mongeseilanden en onder de kust van het schiereiland Goajira.
De visschersvloot is uit verschillende elementen samengesteld en wel uit: een 8-tal groote overdekte booten, eenige groote en meerdere kleine opendekbooten, cano's van verschillende lengte en ten slotte een aantal jola's van hoogst bescheiden afmeting.
De eerstgenoemde vaartuigen zijn in staat zich voor langeren tijd van huis te begeven en dientengevolge de visscherij onder den Columbiaanschen wal en bij de Mongeseilanden uit te oefenen, waarheen ook de grootere opendekbooten vaak hun koers richten. De kleinere opendekbooten, waarvan er in 1908 ruim 20 te Oranjestad alleen thuis behoorden, blijven in den regel dichter bij huis. Gewoonlijk gaan deze booten er 's morgens vroeg op uit om nog in den loop van den morgen of anders 's middags op haar ankerplaats voor de rancho terug te keeren. De jola's, bij wier aanschouwing men zich ternauwernood voorstellen kan, dat iemand zich daarmee op de woelige wateren der Caraïbische Zee wagen zal, doen niet voor haar grootere zusteren onder. Met een driehoekig lilliputlerzeiltje op of wel voortgestuurd door de kracht der pagaaien ziet men ze afvaren en snel over het water voortglijden, totdat zij zich, nog niet zoo heel ver van de kust verwijderd, als stippen op de onmetelijke watervlakte voordoen.
In een bocht bij de rancho liggen bijna alle visschersvaartuigen voor anker; een eigenlijke haven is er niet. Door het Lagoen voorbij Savoneta zeilende trof het mij, hoe goed de visschers daar voor hun booten zorgen; op den wal bevinden zich voor de berging kleine, lage loodsjes, die uit twee steenen muurtjes met een dakbedekking van stroo opgebouwd zijn.
De ranchobewoners beoefenen alleen de visscherij met sleep- en dieplijnen, die in hoofdzaak van hetzelfde model zijn als op de andere Benedenwindsche eilanden. De sleeplijnen echter worden al of niet met een gewicht bezwaard naar gelang van de soort van visch, die men vangen wil. Voor de vangst van dolfijnen, balao's en snoek, visschen, die bij voorkeur dicht onder de oppervlakte hun prooi najagen, moet het aas in de bovenste waterlagen voortgesleept worden. Om koningsvisch of moelat te bemachtigen bezwaart de visscher zijn lijn met een gewicht zoodanig, dat de hoek met het aas zooveel mogelijk op een bepaalde diepte blijft. Als gewichten worden gebruikt ijzeren kogels van 3-4 K.G. of veeltijds ook twee door een touwen netje met de platte onderzijde tegen elkaar gebonden voeten van strijkijzers.
Hartstochtelijk beminnaar van de jacht op groote visch in volle zee heeft de ranchovisscher een diepe minachting voor de visscherij met fuiken en treknetten. Langs de kust heen en weer kruisende wacht hij geduldig af, dat een visch zich laat vinden naar het aas van de sleeplijn te happen, wat de visscher, die de lijn in de hand houdt of om zijn groote teen gebonden heeft, onmiddellijk voelt; dan een paar forsche rukken om den haak te doen vatten, een weer laten schieten, als dat niet lukt, en dit zoolang herhaald, totdat de visch òf gehaakt is òf wel het ge-